De Mythe van Lebak
Multatuli: Voer voor sociologen
In dit Multatuli-jaar 1987, waarin het feit wordt herdacht dat de schrijver Multatuli (Eduard Douwes Dekker) 100 jaar
geleden overleed, worden aan zijn persoon herdenkingsbijeenkomsten, tentoonstellingen en publicaties gewijd, en
werd er in Amsterdam zelfs een standbeeld van hem onthuld.
Naast de lovende woorden van de onvoorwaardelijke Multatuli bewonderaars valt af en toe ook een kritisch geluid te
beluisteren. Zo'n kritisch geluid bij uitstek is wel het recent verschenen werk van Rob Nieuwenhuys, getiteld "De
Mythe van Lebak", waarin een geheel ander beeld wordt geschetst van hetgeen zich in 1856 in Lebak afspeelde
en de rol van ass.-resident Douwes Dekker daarbij, dan het door de schrijver Multatuli wordt voorgesteld.
Over zijn boek had Moesson met de auteur een gesprek. Op de vraag, wat de werkelijke toedracht van het gebeurde in
Lebak was, antwoordt Rob Nieuwenhuys:
"Om in deze kwestie een juist inzicht
te krijgen, moet men goed in het oog
houden dat Douwes Dekker nooit
tournees maakte in zijn ressort en dat
hij bij zijn onderzoek naar misstanden
uitsluitend gebruik maakte van stuk
ken uit het plaatselijk archief. Verdere
gegevens had hij niet, toen hij een
maand na zijn ambtsaanvaarding plot
seling een aanklacht tegen de regent
wilde indienen. Hij deed dit kennelijk
in paniek, nadat hij van de half-
Javaanse weduwe van zijn voorganger,
die geen Nederlands sprak, hoorde dat
haar man vergiftigd was door de
demang van Parungkujang. Het ver
haal van de vergiftiging van Carolus
berustte op pure fantasie, aangezien
deze niet bij de demang van Parung
kujang op bezoek was geweest en
reeds eerder ernstig ziek was.
Essentieel voor de hele zaak was
Douwes Dekkers angst voor vergifti
ging, in Lebak een veel voorkomend
verschijnsel. Gedurende zijn hele ver
blijf in Lebak verlaat hij geen enkele
maal Rangkasbitung (hiervoor zijn drie
getuigenissen) en doet geen persoon
lijk onderzoek, maar laat wel de con
troleur het werk doen. De door hem
beschreven nachtelijke tocht te paard,
Eduard Douwes Dekker
in volle regentijd door onbegaanbaar
terrein, naar Parungkujang en Badur,
op 60 km afstand van zijn standplaats
gelegen, is onbestaanbaar, nog afge
zien van de vraag hoe hij daar zijn
onderzoek had moeten doen, aange
zien hij de taal van de bevolking niet
sprak.
Douwes Dekker kon op de vraag van
de resident, waarop hij zijn aanklacht
tegen de regent (die hij uit Rangkas
bitung wilde verwijderen, terwijl hij de
demang van Parungkujang wilde doen
arresteren) baseerde, ook niet ant
woorden, omdat hij de stukken waarop
hij zich beriep, zelfs nog niet eens bij
elkaar had gezocht! Dit deed hij pas
later. Hij weigerde de gegevens te
verschaffen, eenvoudig omdat hij deze
niet had.
De lijst van "gestolen" (niet geroofde,
maar waarschijnlijk tegen te lage
prijzen verkochte) karbouwen werd
pas naderhand door hem gepubli
ceerd, nadat de controleur Langevelt
van Hemert hem die (wederrechtelijk)
had toegezonden. Hij had die lijst niet
mogen publiceren, omdat deze ge
gevens waren ontleend aan het door
de hoofddjaksa van Bantam onder
toezicht van resident Brest van Kempen
na Douwes Dekker's vertrek verrichtte
onderzoek.
Het volledige proces-verbaal (getekend
3 juli 1856 door de hoofddjaksa) van
dit onderzoek bevindt zich in het Arsip
Nasional in Jakarta. Ik vind het on
vergeeflijk, dat de redactie van de
Volledige Werken van Multatuli nooit
de moeite heeft genomen, het Arsip
Nasional te raadplegen.
In de Verzamelde Werken staat ook
een gedeeltelijke conduitestaat van de
regent. Thans beschikken we over de
volledige staat, door Dekker's voor
ganger Carolus opgesteld, die door
Jaquet in het Arsip Nasional is gevon
den. Daarin wordt het volgende getui
genis gegeven van de regent: "Be
schaafd, wellevend, met een goed
karakter, dat eerbied inboezemt. Doet
veel voor zijn familie, die hij voor een
goed deel onderhoudt en ondersteunt.
Hij is niet verkwistend, leeft zeer matig
en ingetogen, is zeer geliefd bij de
bevolking, die hem als een heilige
beschouwt." Na meer dan 100 jaar
wordt zijn graf nog als een bedevaarts
plaats bezocht! Men vraagt zich in
gemoede af, hoe Dekker hem zo heeft
kunnen behandelen? De demang van
Parungkujang daarentegen krijgt van
Carolus een vernietigende beoordeling.
Het is dan ook niet te rijmen, dat
Carolus zoals Multatuli driemaal be
weert (eenmaal in de Havelaar en
tweemaal in documenten) ultimo
november 1855 een aanklacht tegen
Het residentshuis in Serang, waarin de resident Brest van Kempen woonde, naar een
tekening van Van de Velde uit 1836.
4