Spijt
hoofdcommissaris Ating zou aldaar
een munitie-tekort zijn gebleken. In
het militaire kampement had de heer
Ating immers geen bevoegdheid.
De ochtend na het voorgaande werd ik
bij de heer Damen ontboden die mij
mededeelde dat de naast hem zetelen
de Indonesische hoofdcommissaris
Ating Natadikoesoema op inspectie
ging o.a. in de B.P. kazerne. Geheel
tegen de gebruiken in moest ik op het
hoofdbureau blijven.
Daar ik Damen op de hoogte had
gesteld van het verdwijnen en aan
vullen van de munitie, kwam de
inspectie niet als een verrassing. Het
was wel het bewijs dat er een lek zat
bij de Bijzondere Politie.
Bij terugkomst van de heer Ating kreeg
ik een compliment voor het goede
beheer van de kazerne, na het tellen
van de aanwezige munitie bleken er
drie patronen te veel te zijn. Het
gebruikelijke afschrift inspectie-rap
port kreeg ik nimmer in handen.
Ik wil nog even terugkomen op het
gewraakte briefje dat zoek zou zijn
geraakt. Merghart die zijn fantasie de
vrije loop laat gaan, vertelt dat in zijn
bijzijn en dus met zijn goedkeuring het
briefje door Inspecteur Croes tevoor
schijn werd gehaald, waarna het werd
vernietigd. Een rechtgeaard politie
ambtenaar had de brief meteen veilig
gesteld, waarna hetzij via mij, hetzij
buiten mij om de echtheid getoetst
had kunnen worden. Merghart laat de
inspecteur Asher zonder meer verklaren
dat mijn handtekening echt was en dat
ik tevoren opgebeld zou hebben. Er
heeft nooit een telefoongesprek tussen
mij en Asher plaats gehad. Asher was
geen grafoloog. In heel Indië waren
maar twee door Justitie erkende grafo-
logen.
In deze hele affaire, zonder dat ik
bewijzen heb, waren tot nog toe naar
mijn mening twee verraders, de Indo
nesische inspecteur Najoan en in
specteur Croes (Indonesisch staats-
"Weet u het nog oudje" van Pohon
Linde in Moesson van 15-6-87, deed
mij het volgende herinneren: Snoepen
van de straat mocht ik als kind ook niet
(vader totok, moeder Indisch meisje),
en als ik 's morgens met de trein van
Karanganjar naar Gombong reed, waar
ik op school ging, had ik een trommeltje
brood met beleg in mijn tas. Water
tandend keek ik dan naar de verkopers
die met eetwaren langs de raampjes
liepen, terwijl mijn vriendjes die wél
mochten snoepen en géén brood bij
zich hadden, heerlijke warme nasi
petjil met in meel gebakken tempeh
kochten. Dat werd heerlijk opgepeuzeld
als de trein reed. Soms werd het mij te
machtig. Ik haalde dan de helft van
mijn boterham uit mijn tas en ruilde
dat tegen zo'n heerlijke warme tempeh.
Ik moest er wel mee leuren want
meestal kreeg ik te horen: "Koh ènak,
deze tempeh toch lekkerder dan jouw
burger) die, om hun eigen hachje te
redden de Indonesische (Militaire)
politie inlichtingen hebben verstrekt.
In de tijd dat het algemeen bekend
werd dat Westerling op West Java de
Apra had opgericht, kwamen op een
morgen Merghart en een zekere Van
der Meulen (aan mij voorgesteld als
een aangetrouwd familielid) mijn
bureau binnenstappen, waarna tijdens
ons gesprek, met een zeker verwijt in
de stemmen, mij de vraag werd gesteld
of ik reeds lid was van de Apra. De
vraag werd gevolgd met de mededeling
dat vele politieambtenaren zich reeds
aangesloten hadden en dat het toch
zeker noodzaak was om dit alsnog te
doen.
Naar aanleiding van een en ander liet
ik het Nederlandse personeel bijeen
komen, waarna ik hen liet weten dat er
geruchten gingen dat politiefunctio
narissen zich hadden aangesloten bij
de Apra. Ik heb hen allen duidelijk
gemaakt dat er dan sprake was van
laakbare handelingen en dat men er
rekening mee moest houden, mocht
de coup voor de souvereiniteitsover-
dracht plaatsvinden, wij allen tegen de
Apra in het geweer moesten komen.
Kennelijk hebben de meesten mijn
woorden ter harte genomen.
Wat onze arrestatie betreft, in grote
trekken heb ik geen commentaar op
het Merghart-verhaal. Alleen schijnt
de scribent niet begrepen te hebben
wat de Republiek Indonesia voor
voordeel uit de Westerling affaire
heeft pogen te halen.
Tijdens mijn verhoor door de heer
Sosro Danoekoesoema, een Madoe-
rees uit een adelijk geslacht, notabene
een oud-collega voor de oorlog op de
recherche-afdeling te Batavia, toen
Hoofd van de Centrale Recherche op
het parket van de Procureur-Generaal,
kreeg ik een lijvig rapport in de Malei-
se taal ter inzage, en of ik dat maar
brood!"
En toen ik in Japanse krijgsgevangen
schap in de ziekenbarak terechtkwam,
kreeg ik een plaatsje naast ene heer
Joustra. Een oudere, lange magere
Hollandse man die vóór het uitbreken
van de oorlog Officier van Justitie was
in Batavia. Ons eten bestond uit droge
rijst met gêrêh (gedroogde vis), en
toen ik Hr. Joustra dat zag eten, kreeg
ik werkelijk medelijden met hem. Dat
was nou het type van de vooroorlogse
totok - zoals beschreven door Pohon
Linde - die "nooit ès pasra met setroop
soesoe dronk en nooit gado-gado in
pisangblad at", en die nu, i.p.v. piepers,
vlees en groente aan een keurig ge
dekte tafel, droge rijst met gêrèh uit
een aluminium pannetje moest eten.
Voor de meesten van ons was het
moeilijk om te overleven, maar voor
hem was het onmogelijk, zodat hij
geestelijk aftakelde en zijn lichaam
onder de wondjes zat door gebrek aan
vitaminen. Ik plukte in de omgeving
wilde ondertekenen. Sosro verzocht
mij om medewerking, ik moest alleen
maar opteren voor de Indonesische
nationaliteit, de hoogste politierangen
stonden dan voor mij open. Maar
mocht ik weigeren dan zou hij (Sosro)
wel weten hoe te handelen, aangezien
hij een opleiding had genoten bij de
Japanse Kempetai.
Het lijvig rapport bevatte één aanklacht
reeks aan het adres van de Nederlandse
regering, Westerling had o.a. gehan
deld in opdracht van Den Haag etc.
etc. Sosro deelde nog mede dat de
inhoud van dat rapport door de Indo
nesische vertegenwoordiger (Soeban-
drio?) in de vergadering van de
Verenigde Naties ter sprake zou worden
gebracht. Ik weigerde te tekenen en
verzocht om een Nederlandse verta
ling.
De dag daarop werd ik weer tegen
middernacht bij Sosro voorgeleid. Ook
nu weigerde ik de Nederlandse tekst
te tekenen, waarop een tweetal
Kempetai-dwangmaatregelen op mij
werden toegepast. De derde nacht van
het zelfde laken een pak, na afloop
vreesde ik na een derde behandeling
mogelijk door de knieën te zullen
gaan. Zover is het niet gekomen, kort
daarop werd ik overgebracht naar de
dodencel in de Glodok-gevangenis.
Mogelijk dat bij Sosro Danoekoesoema
zijn normale menselijke gevoelens
zijn gaan preveleren.
Als besluit een eresaluut aan wijlen
Hamid Alkadrie, Sultan van Pontianak,
die verklaarde de enige verantwoorde
lijke man te zijn voor de Apra-affaire.
Alle andere arrestanten dienden vrij
gelaten te worden, geen van hen had
iets met de Apra-affaire te maken
gehad.
Als "Arabier" aanvaardde hij alle ge
volgen van zijn handelingen, dit in
tegenstelling tot de Turk Westerling
die Indië ontvlucht was.
F. ASBEEK BRUSSE
van het kamp wat wilde bajem (spina
zie) en pakis (jonge lootjes van varens),
waarvan ik sajoer kookte en met Hr.
Joustra deelde. Dat heb ik enkele
dagen kunnen doen, waardoor hij wat
opknapte en spraakzamer werd. Hij
vertelde o.a. het volgende: "Door mijn
positie had ik een stand op te houden
en heb dus nooit een sate-boer of
bami-chinees op mijn erf gehad, maar
nu ik dit armoedige voedsel moet eten,
heb ik daar toch wel spijt van. Mijn
buurman deed dat wel en ik mocht - bij
gunstige wind - alleen van de lucht
genieten. Maar als ik dit overleef, zal
het anders worden!" Enkele dagen
later werd hij afgevoerd naar het hos
pitaalkamp om op te knappen. Van zijn
zoon hoorde ik later dat hij het niet
overleefd had, maar ik hoor hem bij
ons afscheid nog zeggen: "Ik hoop je
na deze ellende weer te zien, dan
trakteer ik je op een portie "bami-
tiektok"!" (Dat laatste woord had ik
hem geleerd.) TH. KEMPFF
7