Loden jas, blauw streepjespak en bruine schoenen POIRRIÉ Maison Ataka verschafte ons in 1954 geen kleding meer, bij Comemo in Jakarta (Nico Vredevoogd.'') konden we wat warm ondergoed en truitjes aanschaffen, maar de keus was zo erbarmelijk dat we de oversteek maar waagden in tropentenue. Direkt aan wal kregen we een kledingkaart waarop de namen van zaken waar we terecht konden voor gratis kleding. Vreselijk vond ik dat, maar bibberende kinderen waren nog vreselijker. Hilversum leek ons een toverland met winkels vol aantrekkelijke artikelen waar we in Indonesië met van ge droomd hadden. Zulke prachtige eta lages, zulke mooie kleren, konden we dat zomaar krijgen, kopen? Dat hadden we wel gedroomd. De winkeljuffrou wen waren niet vriendelijk, je hoorde ze denken "Daar heb je weer een stelletje doodvreters!" Misschien zou ik dat in hun plaats ook wel gedacht hebben, maar die kleding betaalde Sociale Zaken toch, dus de midden stand verdiende wel wat aan die kou kleumers. Dat uitzoeken van kleding viel lelijk tegen. Wat vlot stond op de etalage pop, bleek bespottelijk aan onze figu ren. Onze schouders waren te smal, onze halzen en armen te dun, onze benen te kort. Kortom, de Hollandse maten pasten de Indische mensen niet. In 1954 was de kledingindustrie nog lang niet zo perfect ingesteld op wezens van andere planeten zoals nu. Ook de Nederlanders zelf, mannen zowel als vrouwen zijn tegenwoordig anders gebouwd. Maar goed, de winkeljuffrouwen droe gen korzelig kleding aan die ons mon sterlijk stond. De hele familie werd voorzien van loden jassen in leger groen. Ik durfde niet te vragen waar de naam "loden" vandaan kwam, later wist ik het wel, maar nu weer niet en het kan me niet schelen ook, want ik wil nooit meer in lood lopen. We leken op een gedroste Russische patrouille, de jassen hadden we meteen aangetrokken, we vergingen van de kou want het was net zo'n mooie zomer als nu juli '88. De volgende winkel was de schoenen zaak. De kinderen verwisselden hun luchtige sandaalschoenen tegen ste vige stappers met veters en ik mijn flatjes tegen laarzen met zolen zo dik als dubbeldikke bruine boterhammen. Mijn tenen werden vermorzeld, mijn enkels verstijfden blauw van ellende door de stijve boord. Verder werd ik voorzien van een vaal- bruine trui en een grijze rok. Opgewek- terkleuren hadden ze niet in mijn maat. In ieder geval was ik gereed om de ergste vijand tegemoet te treden: de winter, de koude, de wind. Heel timide had ik nog een poging gewaagd: "Zou ik inplaats van kleding ook materiaal mogen kopen. Ik kan zelf vrij goed naaien"Een jas is wat anders dan een zomerjurkje!" schamperde de juffrouw. Tjalie zag ik op de herenafdeling bezig. Hij zag er buitengewoon opgewekt uit, hopelijk paste de stemming bij de kleren die hij mocht uitzoeken. We ontmoetten elkaar bij de kassa waar onze kaarten werden afgestempeld. Met grote pakken verlieten we de zaak. "Wat heb jij?" vroeg ik aan Tjalie. "Thuis", zei hij, "thuis zal je zien!" Hij lachte fijntjes. We gooiden de dozen leeg op bed en bekeken nu goed de verworven schat ten. Als je ze maar niet aan hoefde vielen de kleren best mee. Tjalie was de kamer uitgegaan. Even later bons de hij op de deur. "Mag ik binnen komen" baste hij met verdraaide stem. De kids schrokken zich lam. Ik kon geen woord uitbrengen. Daar stond een vreemde man in een kolos saal blauw streepjespak met revers als ezelsoren, een grijs overhemd met een groen-blauw-bruin gestreepte das. Onderaan de broekspijpen staken twee roestbruine schoenen. Van de schrik bekomen ontdekten we onze man en vader. "Durf je daarmee over straat?" vroeg ik. "Ben je gek", lachte Tjalie, "dit pak geef ik aan de eerste de beste die het wil hebben!" "Waarom nam je het dan?" jammerde ik, "nu heb je helemaal niets! Onze sociale werkster zal razend zijn!" "Ik heb altijd zo'n pak willen hebben. Een Hollands pak, dat me helemaal niet staat. Zo maar even het gevoel te hebben alsof het voor mij gemaakt is." "Je bent gek", zei ik, "als de sociaal werkster komt zorg je maar dat je weg bent. Ik weet niet wat ik moet zeggen." We verhuisden al gauw naar Amster dam. Het streepjespak gaf Tjalie aan de zoon van onze hospita, de splinter nieuwe schoenen ruilde hij in vooreen sweater. Het Waterlooplein bracht uit komst. Voor een habbekrats kocht ik leuk materiaal, Tjalie donkere broeken en een paar truien. Nederland werd dragelijker en draag baar. Maar koud bleef het. L.D. ruime zaal, met vlaggen gedrapeerd. Overal lage tafeltjes, makkelijke stoe len. Voor de kinderen speelgerei. Wip, schommel, zandbak. Een orkest speel de vrolijke muziek. Een rijk voorziene bar, waaraan men zich te goed kon doen aan vooroorlogse heerlijkheden. Men moet zelf hebben ondervonden wat het wil zeggen 314 jaar als uitschot te zijn behandeld, om te kunnen be grijpen wat deze ontvangst, zo hartelijk en welgemeend, voor duizenden heeft betekend! Daarna begon de kledingverstrekking. Het kledingmagazijn was in drie vak ken verdeeld, mannen, vrouwen, kin deren. Men kreeg plunjezakken, onder goed, zakdoeken, pyama's, sokken, overhemden, bovenkleding, mantels, overjassen, schoenen. Een gehele uit zet. Dit alles werd aangetekend op een kledinglijst en later overgebracht op het identiteitsbewijs. En tenslotte stond ons Nederlandse Roode Kruis klaar, met een welkom geschenk pakket. Het was dus volmaakt - neen, dat was het niet. Want een teer punt bleef de kwaliteit van de verstrekte kleding. Waarschijn lijk de beste, die onder de gegeven uiterst moeilijke omstandigheden ver krijgbaar was, maar daar is dan ook alles mee gezegd. Alles - en véél! Men had met alles genoegen moeten nemen, ook met de kleuren, die buiten de normale kleurschakeringen vielen (zacht gezegd). Een dame klaagde, dat zij de hele winter 'als 'n kanarie' in een hel-gele mantel had moeten lopen. Zij kon die niet laten verven,want zij bezat geen tweede mantel en het bleef bitter koud. De 'Ataka-kleding' had een bij zondere snit en kleur, die meestal herkenbaar bleef. Maar het was en bleef een bescherming tegen de koude. Een eerste handreiking, een eerste hulp en troost. Als zodanig moet men het bezien tegen een achtergrond van grote krachtsinspanning om nog dit resultaat te bereiken. Eén jaar heeft Ataka bestaan, tot januari 1947. Toen was zijn rol uit gespeeld. Het kamp werd afgebroken, de haven is verzand. De kledingver strekking werd overgeplaatst naar Batavia, enige jaren later naar Port Said en daarna naar Nederland. Wat bleef van Ataka over? Een plekje woestijnzand en zon. "Al dat geknok en geschiet op de TV maakt me mismoedig, weet je." 1 1

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1988 | | pagina 11