TOURNEREN OP BORNEO door Mr. H. J. Koerts Over het algemeen heb ik aangename herinneringen aan het tourneren op Borneo, maar er waren wel spannende momenten. Eens overnachtte ik in Tumbang Senamang een districtshoofdplaats aan de boven Katingan, en sliep als gewoonlijk in mijn veldbed onder een klambu. Op een gegeven moment werd ik wakker, voelde mij onbehaaglijk, nam de lampu senter (flashlight) die altijd naast mij lag en lichtte wat rond. Boven mij, aan de hemel van de klambu, geen halve meter afstand zat een zwarte reuzenspin. Het beest bewoog zich niet, maar ik wel. In een ondeelbaar ogenblik was ik uit de klambu en sloeg alarm. Matnur en anderen kwamen aansnellen en doodden het ondier. Ze zeiden dat ik aan de dood was ontsnapt, want de beet van deze spin is dodelijker dan die van de giftigste slang. Sindsdien heb ik mij wel eens afgevraagd: waarom werd ik onrustig en greep naar de lampu Senter? Zijn er werkelijk "onzichtbare helpers" of engelen, die je waarschuwen? Misschien zegt iemand: er zijn er zoveel die nietworden gewaarschuwd. Inderdaad, ergebeuren veel rampen en ongelukken, maar ieder die het wil, kan opmerken, dat tegenover elk ongeluk dat gebeurt minstens tien staan die net niet gebeuren. Slangen zag ik niet zoveel ofschoon Borneo er van wemelde. Eens liep ik langs een bospad zoals altijd in gezel schap van vele Dayaks. Opeens stond de man die voorop liep stil en zei: "In een struik rechts voor ons zit een hirangan, zullen we doorlopen of terug gaan. "De hirangan is een zwarte gifslang, uiterst gevaarlijk omdat hij mensen aanvalt. De beslissing werd aan mij overgelaten. Ik had zojuist in de prauw gelezen in de "Ethica" van Spinoza en vond dat het niet in overeenstemming met de rede was dat een hirangan ons zou aanvallen. Dus zei ik "doorlopen", wat gebeurde. Toen wij in de kampong aankwamen waar we zouden overnach ten deden mijn metgezellen een lang en opgewonden verhaal over ons avon tuur. De Dayaks hadden trouwens altijd veel te vertellen ook als er naar mijn mening niets bijzonders gebeurd was. De mensen die niet of niet veel lezen, hebben een fabelachtig geheugen, een grote opmerkingsgave en de gave om goed te vertellen. Bij hen vergeleken, zijn wij stumperds. Het was meen ik William I. Thompson in "At the edge of history", die schreef: "Als een anthro- poloog een primitief volk gaat onder zoeken dan is de primitieve de anthro- poloog". Geen volk is primitief, alleen wij zijn bezig het te worden en dat des te sneller naarmate we meer televisie kijken. De tijd zal komen dat de ge middelde mens geen drie samenhan gende zinnen meer achter elkaar kan zeggen. Dan zijn we alleen nog in staat leuzen te brullen achtereen spandoek". Terug naar de slangen. Vanuit Sampit werden veel pythonhuiden uitgevoerd, soms enorm lange. Volgens de verhalen konden pythons een karbouw kraken, dus ook een controleur, maar ik heb ze nooit ontmoet. Wel andere slangen. Zo eens een hele serie toen wij met' een prauw over een terusan van de Katinganrivier voeren. Een terusan snijdt een bocht af van een sterk meande rende rivier. Ze zijn meestal smal en hebben een sterke stroom. Daarom voeren wij met grote snelheid. Op een gegeven moment stonden aan weers zijden struiken waarvan de takken ons in het gezicht sloegen. Dat was ver velend maar erger was dat die takken vol zaten met slangen, waarschijnlijk giftige: De stroom sleepte ons mee, we konden niet terug, we konden alleen afwachten wat er zou gebeuren. Maar er gebeurde niets. Waarschijnlijk waren de slangen nog meer geschrok ken dan wij. Ook een ander avontuur liep goed af. Dat speelde zich af in een heel ander gebied, niet dat van de rivieren, maar op Sebukut, een eiland ten Oosten van Pulu Laut. Pulu Laut is heel anders dan de vaste wal van Borneo. Het is bergach tig, met lage bergen overigens, aan de zuidkust zijn hier en daar steile rotsen, op één ervan stond een vuurtoren. Sebukut waar, behalve de bestuurs ambtenaren, weinig Europeanen ge weest zullen zijn, ligt ook wat hoger. Je had er uitgestrekte alang alang velden, afgewisseld met bossen, die van een heel ander type waren dan het oerbos van de vaste wal. In het binnen land tourneerde je te voet. We trokken een alang alang veld over en doken een bos in, en zo telkens opnieuw. Maar op één van die alang alang velden gebeurde er wat. Op die terreinen zwierven grote troepen wilde of half wilde karbouwen rond, die wel eens mensen aanvallen metfatale gevolgen. Wij waren op zo'n alang alang veld en naderden een bosrand toen een grote troep wilde karbouwen op ons af kwam stormen. De mantri cacar (de mantri voor het inenten tegen de pokken) was ons een eind vooruit. Hij zette het op een lopen en wist de bosrand te bereiken. Voor ons was dat uitgesloten. De beesten zouden ons zeker inhalen en onder de voet lopen. Dus gaf ik order roerloos te blijven stilstaan. De karbouwen stormden op ons af, wij stonden als standbeelden. De beesten begrepen er niets van. Zij hadden iets zien bewegen en wilden dat bewe gende aanvallen maar nu bewoog zich niets meer. Optien meter afstand hield de troep van de enorme beesten halt, snuivende en ons verwonderd aankij kende. Dat duurde zeker vijf minuten misschien langer. Toen draaide de troep zich om en ging weg. Toen ze ver genoeg waren stelden ook wij ons in veiligheid in het bos. De reiziger in de binnenlanden van Borneo werd nog door andere gevaren bedreigd. Ik noem er enige. Krokodillen, bijen en beren. De kroko dillen noem ik alleen volledigheids halve, gewoonlijk had je daargeen last van. Baden deed je in het beschuttende huisje op de "batang". Een heel enkele keer kwam het voor dat een vrouw die de was deed op het onoverdekte ge deelte door een krokodil werd meege sleept. Je had bezweerders, die in zo'n 16

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1988 | | pagina 16