geval de "dader" konden opsporen, de meeste krokodillen heb ik gezien vanaf het veilige dek van een gewestelijk vaartuig. Ze lagen dan te zonnen op een grintbank en soms werd er op ze geschoten. Eenmaal heb ik daaraan meegedaan, het was bij het binnenva ren van de Pegatan rivier, en daar heb ik nog altijd spijt van. Op de verre bovenloop van een rivier in Sampit heb De Indische Krokodil (Boeaja) ik ze van dichtbij meegemaakt. Ik zat met een paar roeiers in een kleine prauw, een uitgeholde boomstam. Het boord was niet meer dan een centime ter van de waterspiegel. Mijn metge zellen zaten ook in zulke bootjes. We gingen de rivier af en moesten ons absoluut stil houden om geen water te scheppen. Maar we waren niet alleen. Op een paar tientallen meters afstand lagen krokodillen. Een klap met hun staart en we waren er geweest. Maar ze hielden zich rustig, wij ook en na een poosje waren we buiten hun bereik. Dat bijen gevaarlijk zijn weet iedereen. De bijen van de Dayaks waren berucht. Er waren speciale "bijenbomen", waarin de zwermen zich nestelden. Die bomen waren privé bezit. De recht hebbende mocht de honing inzamelen. Ze waren vaak inzet van perkara's, rechtszaken. Als je weg langs zulke bomen voerde, moest je er maar het beste van hopen. Ik heb nooit last van ze gehad maar mijn voorganger in Sampit, N. J. Bruin, zo werd mij verteld, had eens een merkwaardige ervaring. Hij voer met een prauw op de boven Katingan toen er van een grintbank in de rivier een deerniswekkend geschrei klonk. Ze gingen kijken en wat was het geval: er lag een huilend kind waarop een bijenzwerm was neergestreken. De familieleden waren gevlucht. Bruin en zijn mensen wisten de bijen te verdrijven: het kind bleek volkomen ongedeerd. Toen ik eens dit verhaal vertelde zei een toehoorder: "De ver halen van Koerts lopen altijd goed af". Ik kan er niets aan doen, veel gevaar lijke situaties lopen nu eenmaal goed af. De media geven een volstrekt on juist beeld van de werkelijkheid omdat voor hen alleen slecht nieuws nieuws is. Beren kwamen ook voor in het oerwoud. Ik kwam ze nooit tegen, want ik reisde altijd met een vrij groot gezelschap. Maar iemand die alleen langs een bospad liep had kans een beer te ontmoeten. Dat overkwam eens een man, die drie maanden gevangenis straf in de gevangenis van Sampit had uitgezeten en langs een bospad terug liep naar zijn woonplaats Kasungan aan de boven Katinganrivier. De man was gestraft omdat hij belastingadvie zen gaf, die niet door de beugel konden. Hij vertelde namelijk in kampongs in de bovenstreken waar hij schermlessen gaf aan jongelieden dat het heel een voudig was om van de betaling van belasting af te komen: je had alleen maar de controleur te vermoorden. Toen ik eens in de bovenstreken was hoorde ik dat, ging naar de kampong waar hij op dat moment was en rekende hem in. Hij ging gehoorzaam mee en dacht er niet aan zijn eigen recept toe te passen. Het bewijs werd geleverd en de landraad veroordeelde hem tot drie maanden gevangenisstraf. De straf was licht, want de man die hij had willen vermoorden pleitte voor hem. Maar bijna kreeg hij nog een bijko mende straf. Op het bospad waarlangs hij naar huis liep werd hij door een beer aangevallen. Maar ook dit liep goed af. Hij wist zich los te rukken en te ontkomen. Ik hoorde later dit verhaal van zendeling Scharer. De Maleise beer (Beroeang) Een gevaar waarvan althans in mijn tijd, nooit is komen vast te staan of het reëel was of niet, werd gevormd door de "Oloh Ot", de Ot-mensen. Volgens de Dayaks was dat een wilde stam, die in de verste bovenstreken woonde, maar zich ook wel naar het Zuiden verplaatste, niet langs de rivier maar door de bomen van het oerwoud. Ze konden zich met grote snelheid door de bomen bewegen, gaven elkaar fluit- seinen en gebruikten blaasroeren met giftige pijlen. Ze moeten niet worden verward met de Ot Danum. Die stam woont ten Noorden van Ngaju aan de bovenloop van de rivieren. Hun kam pongs lagen o.a aan de Samba, een zijrivier van de boven-Katingan. Hun taal was geheel verschillend van het zoetvloeiende Ngaju. Zij hadden de sonore Javaanse "O", die klinkt als een gongslag. Hun levenswijze ver schilde niet van die van de Ngaju en ze betaalden belasting als iedereen. Niet alzo de Oloh Ot. Die zouden ver weg in grotten van de bergen wonen. Of ze echt bestonden of niet kon niemand met zekerheid zeggen maar de angst voor hen was wel echt. Soms stonden op een bospad mijn dragers stil omdat ze meenden fluitsignalen van de Oloh Ot te horen. Er waren tijden dat de mensen uit vrees voor hen niet naar hun ladang durfden. Daarom meende een vroegere controleur van Sampit, Wetsteyn, dat de verhalen over de Ot in de wereld werden gebracht door handelaren, die er belang bij hadden dat de oogst mislukte. In dat geval moesten ze namelijk de rijst tegen hoge prijs van hen kopen en om te kunnen betalen moesten ze goud gaan wassen. Het is mogelijk, maar ik vond de verhalen toch wel erg persistent. Voor zover ik weet is niemand ooit in de streken geweest waar de Ot zouden wonen. Daarom beval ik in mijn me morie van overgave aan, eens een expeditie uit te rusten naar de Bukit Raya, de ruim 2200 m. hoge berg in Centraal Borneo. Er waren nl. ook nog andere geruchten. Op de Bukit Raya zou een bergmeer zijn waarop Japanse watervliegtuigen landden. Dat was na tuurlijk onzin, maar om al die verhalen uit de wereld te helpen leek een expeditie mij nuttig. Het is er niet van gekomen. We hadden nog maar zo weinig tijd. Vier en een half jaar na mijn vertrek uit Borneo (september 1937) waren de Japanners, wier komst de bevolking had voorvoeld, echt in Borneo. Tot dusver ging mijn verhaal over tourneren in de bovenstreken. Maar de onderafdeling Sampit omvatte het stroomgebied van drie grote rivieren vanaf hun oorsprong in het Schwaner- gebergte tot hun uitmonding in de Javazee. De meest oostelijke, de Katin gan, was de langste, ruim 700 km. Voor het tourneren langs de beneden loop van de rivieren en voor het reizen over zee van de ene rivier naar de andere, beschikte de controleur van Sampit over een vaartuig, dat voor ons, die weinig gewend waren bijna het karakter had van een luxe jacht. Gedu rende de langste tijd van mijn verblijf in Sampit was het de "Harmen", een comfortabele boot van 21 m. lengte, voorzien van een krachtige diesel motor. Er was electrisch licht aan boord, dat ik in de controleurswoning (lees verder volgende pagina) 17

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1988 | | pagina 17