DONKERE DAGEN VOOR AMBARAWA Mevr. A. van Linden-Flohr (D De revolutie begon in oktober 1945. 's Nachts werden wij wakker gemaakt met een "Boeka pintoe!" Ons huis was op een verhoging gebouwd en men moest met treden onze tuin bereiken. De tuin had een stevig tuinhek, dat Ma altijd stevig liet afgrendelen en verstevigen met hondenkettingen en een groot slot. Ik maakte de voordeur open, en mijn moeder nam de sleutel van het voorhek, toen wij in het schijnsel van de lampoe templek wel veertig mannen met roentjings gewapend zagen. De Loerah was er ook bij. M'n moeder hoefde het hek niet open te maken, maar hij eiste wel van ons alle slag- en steekwapens die wij in huis hadden. Jaren geleden zond mevrouw van Linden-Flohr me haar "Dag boek van een Indisch meisje" toe. Oorlogsherinneringen aan de tijd dat zij, haar zusjes en moeder buiten het kamp in Se- marang woonden. Zij besloten naar Ambarawa te evacueren, waar zij een huis met wat grond hadden. Van de opbrengst van het land hoopten zij te kunnen leven. Dat gebeurde. Maar toen de z.g. bevrijding er was, brak de moeilijke tijd voor de familie aan. Dat was precies 43 jaar geleden. Ofschoon we niet van oorlogsverhalen houden, leek het ons toch goed dit stukje geschiedenis dat door velen net zo werd ervaren, onder uw ogen te brengen. Ambarawa had het heel zwaar te verduren in de bersiap-tijd. L.D. Ik zocht zenuwachtig gauw alles wat op een dolk of slagwapen leek en gaf het over het hekwerk aan de mannen af. Daarna hield de Loerah nog een toespraakje en zei nadrukkelijk dat de tijd voor ons allen penting (ernstig) was. De Loerah en de mannen gingen daarna weg. We sloten de voordeur en konden natuurlijk niet gauw inslapen. De volgende ochtend vroeg werd onze trouwe Katidah, die in de goedang sliep uit ons huis gehaald door mannen met roentjings. Nu volgde een heel moeilijke tijd voor ons thuis. Het volk mocht niet met ons praten en vooral geen voedsel meer aan ons verkopen, of geven. Gelukkig had onze buur vrouw, Bok Siam, ons gezegd dat als het zover was, mijn moeder niet bang hoefde te zijn. Zij zou 's nachts diverse voedingspakketten klaarleggen, achter onze badkamer, die dicht aan haartuin grensde en die goed camoufleren. Mijn moeder haalde heel voorzichtig de voedselpakketten binnen. Gelukkig hadden wij een grote mooie put op het erf. Die hield mijn moeder goed in de gaten. Zij zorgde ook altijd in huis voor een behoorlijke watervoorraad. Deze toestand, die ik de ergste vond van alle voorgaande, duurde een paar weken. Geen berichten, geen contac ten, geïsoleerd en geboycot. Op een dag liep mijn moeder de tuin in om even nog wat rijpe vruchten en groen ten te halen, toen er met kleine steen tjes naar haar werd gegooid. Ze was helemaal achter in de tuin, die aan de sawah's grensde. "St, st!" Een kar bouwenjongen riep mijn moeder na derbij te komen, terwijl hij zich ver school achter een bamboebosje. "Mevrouw, treur niet langer. Ik wil u even vertellen dat voor u de bevrijding nabij is. In de stad Ambarawa wemelt het van geallieerde soldaten. Het zijn geen Chinezen, maar lijken er een beetje op. Ze hebben een lange staart op een kaal hoofd. In de stad gaan ze weer normaal winkelen. Treur dus niet langer". Mijn moeder bedankte de jongen en vertelde ons dit heuglijke nieuws. Thuis trachtten wij contact op te nemen met onze vriendinnen, de meisjes Siegers op Koepang Lor. Mijn zusje en iktogen naar de stad. De stroeve houding van de bevolking was nu alweer soepeler geworden. Terwijl wij bezig waren inkopen te doen reden zware Shermantanks met hun Indiase bemanning de stad Amba rawa binnen. Wij waren dol van vreugde en met ons de Chinese inwoners. We juichten en zwaaiden als er telkens een tank langs rolde. De colonne kwam van Magelang. De mannen zagen er verfomfaaid uit. Wij zwaaiden en juichten. De passergangers stonden ook rijen dik aan de kant van de weg, maar zij zwaaiden niet en keken alleen ongeïnteresserrd toe. Ook jubelden zij niet. Thuis aangeko men vertelden wij wat wij hadden gezien. Intussen begon de toestand weer normaal te worden. Het was voor ons belangrijk de contacten met onze vrienden in de stad te blijven behouden. Het wonen op het platteland in Indo nesië heeft in vredestijd zijn grote bekoring, maar in onrustige tijden is het dubbel en dwars erg om zo ver van hulp verstoken te zijn. Wij meisjes vergaten al gauw de ernst van de toestand en met de meisjes Siegers besloten wij te werken om geld te verdienen in het kamp. Niki, Cato mijn zuster en ik, togen dus welgemoed aan de arbeid. Ik wilde voorlopig niet meer in de verpleging werken. We gingen parachutes uittor- nen en kregen twee gulden per dag Nica geld, niet veel, maar beter iets dan niets. Ik had toch ook voor noppes in het kamp gewerkt? Het werk was spoedig afgelopen. Mijn zuster bleef dus thuis bij moeder en ik kreeg werk als naaister, samen met een meisje uit Boegisan. Wij moesten leren naaien bij een Hollander, een kleermaker uit het kamp, die weer met z'n vrouw herenigd was. Niki en Cato hielpen als zogenaamde hulpen in de huishouding, van de vrouw van de kleermaker. We hadden erg veel plezier en 's middags gingen we vrolijk naar huis. Waarom ook niet, de geallieerden waren toch in Amba rawa, dus niet getreurd. Intussen maakten de Engelsen en de Indonesiërs stellingen. Zandzakken en nog eens zandzakken werden steeds weer aangesleept en opgestapeld. Zo waren er dus twee partijen. Wij gingen welgemoed van de ene partij naar de andere. Als we de lijn van de Indonesische partij passeerden, staken wij het rood-wit insigne op onze jurken. Naderden wé de Engelse linie, dan gingen de rood-witte insignes in onze tassen. Intussen kwam het volk weer druppelsgewijs bij ons. Ongevraagde informaties waarschuwden ons wat er nog stond te gebeuren. Laat Non Nies niet meer naar de stad gaan! Vermijd zoveel mogelijk de grote wegen. Leg voedselvoorraden aan! Het gewapend conflict was gepland op 18 november 1945 in Ambarawa volgens informaties. Ze smeekten mijn moeder, om mij, als ze me lief had, te verbieden nog langer naar de stad te gaan. Ik was niet bang. Ik moest zoveel mogelijk en zo actueel mogelijk de toestand weten van de buitenwereld. Ik had genoeg van de dessa en was bang voor de isolatie van onze lot genoten. Ik moest weten wat er gaande was. Op 20 november 1945 was het zover. Ik vertelde mijn Hollandse baas over de dingen die zouden komen. Het was ongeveer vier uur 's middags. De straten waren verlaten. De kleermaker zei: "Nu is het misschien zover". Hij vroeg ons in het kamp te blijven en niet naar huis terug te gaan. Maar Niki evenals Cato en ik weigerden te blijven. "Ga dan maar gauw naar huis meisjes". Meneer en mevrouw lieten ons zeer bezorgd gaan. Toen we buiten het 16

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1988 | | pagina 16