die in de richting van Tambakbojo wees.
"Ik geloof mevrouw dat zij u zoeken.
Blijf bij elkaar, het is gemakkelijker u
allen te redden."
Deze menslievende nobele en ook
dappere man heeft deze daad met zijn
leven moeten bekopen. Later in 1947
hoorde ik ook dat de deleman-koetsier,
die ik op het traject Bawen-Ambarawa
uit hoorde, door z'n eigen volk was
vermoord.
Terwijl het geratel van de mitrailleurs,
de vuurpijlen, de artillerie, de R.A.F.,
bombardementen voortduurden, be
sloot ik op een ochtend mijn plan ten
uitvoer te brengen. Op 5 december
1945 vluchtten mijn zuster Laura, ik
zelf, Lilian B. en Truus B. met mede
neming van lijfgoederen uit Tambak
bojo om hulp te vragen aan de Britten.
Bij vertrek ontdekte ik dat wij geen
onnodige ballast mochten meenemen,
dat zullen de helpers in nood wel
doen. Dus weer huiswaarts gekeerd.
Alle ondergoed dubbel, de schoenen
in de hand, zo vluchtten wij op die
heerlijke decemberochtend, terwijl de
rode ramboetans geplukt werden en
de ketella aanplant geoogst.
Ik nam toen een andere weg, niet via
de sawah, gewoon op goede intuïtie
dwars door de desa Djetis. We kropen
over een brug van Klapperstammen
over het ravijn. God zij dank, vielen wij
er niet af. We keerden bij de goede
Pah Bakong aan. Zijn dochter huilde,
omdat zij niet graag zag, dat haarvader
ons zou vergezellen.
Doch de oude man ging toch met ons
mee. Ik sprak met hem af, dat hij ons
op een afstand moest volgen, voor
zichtig en onder dekking dus niet maar
lukraak. En mocht er wat met ons
gebeuren, dan moest hij rechts-om-
keert maken en zo snel mogelijk mijn
moeder hierover rapporteren. Ook als
wij goed en wel gered waren.
Wij naderden de driesprong Koepang-
Toe ntang/Koepang-Amba ra wa/Koe-
pang-Bawen. Opeens hoorden we
gerinkel hoog in de hoge ramboe-
tanboom van de familie Elzinga. De
meisjes schrokken en wilden al dadelijk
op de vlucht slaan. Ik belette hen dat
want wij hoorden het geronk van een
naderende colonne vanuit de richting
Bawen-Semarang naar Ambarawa.
Niet lang daarna zagen wij de colonne
auto's aankomen. De voorste wagens
waren open weapon-carriers. De Britse
mariniers hadden hun brens in de
aanslag gericht naar alle richtingen,
ook onze kant. Zij dachten zeker dat we
hen in een hinderlaag wilden lokken.
Ondanks onze smeekbeden om ons te
helpen, reageerden zij niet. Nogmaals
riepen we luid "Help us, help us" en
staken onze handen in de lucht. Een
rode kruis wagen stopte bij ons en
Brits-Indische militairen gooiden ons
letterlijk en figuurlijk in de wagen. Het
was voor ons een pak van 't hart. We
waren gered!!! Ambarawa smeulde.
Overal afbraak en resten van beschie
tingen. Ik was erg blij en ook opgelucht
dat onze vlucht was gelukt en we hulp
konden vragen aan de Britten. Bij Bie
Sing Ho zwaaiden de Chinezen ons
blij toe. Ik ontdekte onder hen mijn
vriendinnen.
En zo ging het naar het Britse kamp
dicht bij het ziekenhuis.
Daar kregen we thee van de Hollandse
dame. Indische jongens van Ambarawa
liepen hier rond en vertelden ons dat
de Indo-gemeenschap veilig op eva
cuatie wachtte in Fort Willem I. Zij
vroegen of er nog Indo's in de buurt
waren, waar wij woonden. We moch
ten nog niet naar Fort Willem I gaan,
moesten wachten bij het Britse hoofd
kwartier. De Britten liepen er met hun
blote bovenlichamen heen en weer.
Een Hollandse Nica-man zat heerlijk
op te scheppen tegen ons dat ze alle
peloppers hadden schoongeveegd uit
de wijde omtrek.
Hij lachte vergenoegd en grijnsde
met hetzelfde leedvermaak als de
schutter op de vrachtauto, toen hij op
ons schoot.
Omstreeks half drie 's middags werden
wij geroepen door de commander Tuil
persoonlijk. Hij was commandant van
al die vechtende Britten, Gurka's en
Indiërs. In z'n met hoge zandzakken
beveiligde kamer, met ontbloot boven
lijf, zat hij achter een grote tafel met
plattegronden en kaarten van Amba
rawa en omgeving. Naast hem zaten
enkele Britse officieren. Ze vroegen
ons tot in de finesses de gang van
zaken, wat wij gezien en gehoord
hadden en waarheen het volk naar toe
was gevlucht enz.
Tot slot moesten we nog vertellen
waar er nog Indo's waren en precies
aanwijzen op de kaarten van ons huis
in Tambakbojo. De commander Tuil
beloofde ons dat we gerust konden
zijn, want dat hij zo spoedig mogelijk
een patrouille zou sturen om de rest op
te halen. Wij vroegen om een brancard
voor een zieke thuis. Maar de hulp kon
pas 's nachts gebeuren, we woonden
nl. op 't Pemoeda-gebied. Er werden
gidsen gevraagd en dadelijk meldden
zich heel wat Indische jongens, o.a.
Alex Deuning. Deze jongen was een
jongere broer van Doornroosje en wilde
ook nog z'n familie redden. Dus werd
hij gekozen.
De Indische jongens, die corvee-dien
sten hadden, brachten ons daarna naar
Fort Willem I. Het oude Fort dateerde
nog uit de tijd van de Java-oorlogen en
had muren van wel 1 meter dikte.
Het was een ommuurde vesting of
beter gezegd een ommuurde kazerne.
Die werd later gebruikt als gevangenis
in de Japanse bezettingstijd en was
zeer berucht als gevangenis voor
politieke gevangenen.
De sporen van een treffen zag je
overal. Geblakerde trappen enz. Het
scheen dat de Britten hier met hun
tanks na hard vechten er pas in ge
slaagd waren het Fort te heroveren.
We zagen een kleine kamerop de 1 ste
verdieping aan de zijde van de richting
Djamboe. Het kamertje was bezaaid
met scherven en puin. Wij vroegen aan
een corveeër om een bezem en veeg
den de kamerwataan. We kregen toen
tikars (matjes) van de jongens. De
jongens vroegen ons of we wat wilden
eten. We wilden namelijk slapen, want
we waren doodop. We sloten het
kamertje goed af, en vielen in diepe
slaap.
Diezelfde avond om ongeveer 7 uur
werden we opgeschrikt door een hevig
tumult. Hard lopende militairen in de
galerijen met uitzicht Djamboe en
snelle bevelen. Alle lichten uit! We
gingen dicht bij elkaarzitten en wacht
ten af, op de dingen die nog komen
zouden.
Niet lang daarna hoorden wij "Mer-
deka" geroep. Het galmde uit duizen
den kelen. Het was net of er een
stormloop was. Het Merdeka ge
schreeuw kwam als maar naderbij en
was onheilspellend. Het werd duide
lijker en duidelijker. Toen hoorden we
de Britse bevelen "One, two three" en
daar ratelden de mitrailleurs alsof het
12 uur 's nachts opnieuw nieuwjaars
dag was. De Pemoeda's schoten met
mortieren op het Fort.
Het duurde tot ongeveer middernacht
toen eindelijk de artillerie begon. Een
teken dat de vijand was gevlucht en zij
nu op hun posten werden aangevallen.
Toen we wakker werden, scheen de
zon al hoog en was het heerlijk fris.
Het leek net of er geen treffen had
plaats gehad. Zo nu en dan hoorden
we natuurlijk nog schoten in de verte.
Een meisje uit Ambarawa, dat we
kenden bracht ons kleding voor ons
vieren. Een corveeër, Indische jongen,
kookte voor ons water in een groot blik
en kipaste met een stuk karton het
houtvuurtje. We dronken een lekker
kopje warme koffie uit lege melkblik-
jes. Daarna spoedden wij ons naar de
grote badkamers, en zagen al diverse
Indische dames uit Ambarawa met hun
kinderen baden of hun kleren uitwas
sen. Opgefrist gingen we naar buiten.
Wij ontmoetten in een straatje in het
Fort mijn moederen Lina B. Mijn arme
geplaagde moeder had haar sarong
hoog opgetrokken en Lina had over
haar jurk een jasje aan. Beiden zaten
tot aan hun knieën vol modder. Mijn
moeder holde naar ons toe en huilde
van blijdschap dat ze haar kinderen
gezond en wel terug zag.
Op die bewuste nacht had commander
Tuil helaas geen patrouille naar ons
gebied kunnen sturen, want Ambarawa
werd toen behoorlijk aangevallen.
Het scheen dus dat die nacht de
aanval via de spoorlijn richting Boegi-
san het hevigst was geweest. Dit was
ook de kortste en regelrechte route
naar het Britse kamp van de Pemoeda's
op de zuidoostelijke zijde. Hier waren
de troepen van Salatiga en Soerakarta.
Het scheen dat de aanvallen uit deze
zuid-oostelijke zijde het hevigst waren,
in deze richting lag ook de kracht
centrale Djelok. De bevolking, of wat
er nog van overbleef in Tambakbojo
(lees verder volgende pagina)
15