INDISCHE NEDERLANDERS ZICHZELF EEN VRAAGSTUK? Onze Nederlandse maatschappij heeft zich na de Tweede Wereldoorlog van een overwegend homogene in een heterogene samenleving ontwikkeld. Sociaal- politieke, sociaal-economisch en andere faktoren hebben er toe geleid dat kleine en grote groepen personen uit andere landen zich in Nederland hebben gevestigd, waardoor de hedendaagse Nederlandse samenleving nu een multi- raciale maatschappij is geworden. Een samenleving van - om maar de minder gelukkige termen te noemen - "ethnische minderheden" en "etnische meerder heden". Uit deze situatie vloeit voort dat het Nederland van nu ook een multi- (sub) culturele en multi-religieuze samenleving is geworden. Naar de geldende wetten wonen er in Nederland "Nederlanders" en Niet-Nederlanders (buitenlanders). Wat de eerste categorie betreft daar gaat het om Hollandse Nederlanders, Indische Nederlanders, Surinaamse Nederlanders, Antilliaanse Nederlan ders, Turkse Nederlanders, e.a. die dus de Nederlandse nationaliteit bezitten. De categorie niet-Nederlanders wordt in hoofdzaak gevormd door gastarbei ders en vluchtelingen i.e. asylzoekers. Het politieke beleid ten aanzien van deze tweede categorie is zodanig dat er in toenemende mate niet-Nederlan ders deel uitmaken van onze samen leving. Op zich een goed verantwoord beleid vooreen democratisch land dat gerekend mag worden tot de rijkere landen in de wereld! Nu is het zo, dat in elke multi-raciale samenleving de vaak grote verschillen in zeden, gewoonten en leefwijzen tussen de verschillende bevolkings groepen, gevolgen hebben voor de leef- en werksituatie van betrokkenen. Deze toch al bestaande verschillen kunnen dan nog worden verscherpt door superioriteits-gevoelens van per sonen en groepen ten opzichte van andere leden in de samenleving. Dat dergelijke situaties in het intermense lijke verkeer kunnen leiden tot span ningen en botsingen, behoeft geen nader betoog. Daarbij spelen afkomst, huidskleur en taalbeheersing dan ook een belangrijke rol. Ik kom daar nog op terug. In mijn verdere betoog beperk ik mij tot een bespreking van enkele aspecten van het "wel en wee" van de groep Indische Nederlanders in de Neder landse samenleving. De benaming "Indo" voor Indische Nederlanders wil ik in formele gesprekken en geschrif ten niet bezigen, omdat die term tot zovele misverstanden leidt. Hetzelfde geldt voor benaming als "Tukker" (Twentenaar). Mokummer (Amsterdam mer) e.d. Bovendien is het ook zo, dat de vrouwelijke vorm "Indose" wat vreemd klinkt, terwijl "Indische Neder landse" dat niet is! Overigens is er voor de betiteling "Indische Nederlander" geen wettelijke basis, net zo min als dat het geval is voor Surinaamse Nederlander, Antil liaanse Nederlander enz. Zowel voor het begrip Indische Nederlander als voor "Indo" is geen allesomvattende definitie te geven. Als ik dan in een doctoraal-scriptie van de Vakgroep Orthopedagogiek/Alge- mene Pedagogiek van de R.U. Gronin gen van de hand van Anita S. Staalman en Saskia T. Brinks (aug. '88, pag. 66) lees: "Een Indo is een persoon die deel uitmaakt van de groep Indo's/Indische mensen", dan kan ik daar slechts de nodige vraagtekens bij zetten. In hetzelfde geschrift wordt op de vraag wat een "Indo" is, het antwoord gegeven: "Een Indo is, zoals al be schreven, een nakomeling van een Europese man en een Aziatische vrouw (uit Ned.-lndië)". Terecht zou men dan de vraag stellen wat dan de nakomelingen zijn als het kinderen betreft van bijvoorbeeld een Chinese vader en een Europese moe der en andere "variaties". In dit verband wil ik een uitspraak memoreren van Dr. W. F. Wertheim in zijn inaugurele rede op 3 maart 1947 over "Het Sociologisch karakter van de Indo Maatschappij" (in het voormalige Nederlands-lndië). Op pag. 5 stelt Wertheim: "Ook hier blijkt weer duidelijk dat de Indo- groep meer door sociale en psycho logische dan door anthropologische kenmerken wordt bepaald. Beslissend is niet zozeer hoe iemands "bloed menging" is als wel of men zich lid van de speciale Indo-klasse "voelt". Deze uitspraak gold de "Indo-groep" in het vroeger Ned.-lndië. Zij is even wel ten aanzien van de Indische Neder lander in de Nederlandse maatschappij onverminderd van kracht. Laten wij toch ophouden met om schrijvingen e.d. te zoeken en te geven van het begrip "Indische Neder lander" of van het mijns inziens minder geschikte woord "Indo". Men mag en kan zelf bepalen of zij/hij Indische Nederlander is! Laten wij ook uitermate voorzichtig zijn met het afnemen van interviews en het houden van enquetes voor artikelen, scripties e.d. met centrale vragen als "Voelt een Indo in Nederland zich Indo en zullen volgende generaties zich nog Indo voelen?" Op dergelijke vragen zou het simpele antwoord kun nen worden gegeven: "Ja" of "Nee", waarop de logische reactie kan volgen "Nou èn!" Bovendien komt het maar al te vaak voor dat dergelijke vragen aan een zéér beperkt aantal "proefpersonen" worden gesteld en dat uit de subjec tieve antwoorden vergaande objectieve conclusies worden getrokken, die dan zouden moeten gelden voor de totale bevolking van ruim 500.000 Indische Nederlanders! Het is moeilijk te voorspellen hoe dat alles bijdraagt tot de toch al vaak negatieve beeldvorming over de In dische Nederlander in deze multi-racia- le samenleving. Een ander punt dat aandacht verdient is het z.g. "generatieconflict" tussen de eerste en tweede generatie, dat zo bij tijd en wijle tot uiting komt in de Indisch Nederlandse gemeenschap. Overigens komt dat verschijnsel in vrijwel alle samenlevingen in de wereld voor. Een veel gehoorde klacht van jongeren is bijvoorbeeld dat zij geen goed raad weten met de vraag "Wie en wat ben jij nou eigenlijk". Zij zouden dan in een zogeheten "identiteits crisis" verkeren mede als gevolg van de opvoeding door hun ouders. Het heet dan te zijn, dat hun ouders altijd hebben gewild dat zij naar de buitenwereld toe zich zoveel mogelijk moesten aanpassen aan de eisen, normen, waarden en gewoonten, zodat zij zo "Hollands" mogelijk lijken. Zij behoorden dan ook zo goed moge lijk Algemeen Beschaafd Nederlands te spreken, en vooral niet te veel opvallen. Erger nog. Het zou hen geleerd zijn zich te schamen voor hun Indische achtergrond. In het dagelijkse kontakt met hun Hollands-Nederlandse vrien den en kennissen blijkt dan evenwel dat zij bij voortduring toch positief maar meer nog negatief gediscrimi neerd worden op hun anders-zijn, ter wijl zijzelf niet in de gaten hebben dat ook zij, gewild of ongewild, dezelfde Hollandse Nederlanders op hun beurt eveneens discrimineren. Waren de ouden dan zo fout in hun opvoeding? Een feit is dat vele eerste generatie-ouders hebben gemeend aan hun kinderen datgene te moeten doorgeven, waardoor zijzelf zich een zekere plaats en positie hebben kun nen verwerven in het voormalige Ned.- lndië. Dit wordt hen nu verweten als ernstige tekortkoming in hun opvoe ding van de kinderen in Nederland. Zij hadden immers kunnen en moeten weten dat men in onze Nederlandse samenleving maar al te vaak in nega tieve zin wordt aangesproken op het anders-zijn in habitus en uitingen van een voor vele Hollandse Nederlanders vreemde cultuur. Een feit is dat vele eerste generatie- ouders, veelal te goeder trouw, helaas hebben verzuimd door veelvuldige vertrouwen-gevende en "omhooghef- fende begrijpende" gesprekken, hun kinderen voor te bereiden op het func tioneren in onze harde Nederlandse (lees verder volgende pagina) 10

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1988 | | pagina 10