Brieven uit ^^j.eres
Veendamse
my.
INLEIDING
Jetskalina Arentine van Olm werd op
28 mei 1865 te Veendam geboren als
tweede kind van Johannes van Olm en
Tjeerska Doornbosch. Vader Johannes
was onderwijzer, hoofd van de school in
Veendam. Jetskalina en haar jongere zus
ter Roelfina volgden zijn voorbeeld, be
zochten de normaalschool zoals dat toen
heette en behaalden daar het onderwij
zersdiploma.
Op 1 1 april 1 890 neemt Jet, zoals ze
genoemd werd, een belangrijke beslis
sing. Ze trouwt dan "met de handschoen"
met collega Egbertus Johannes van
Dijk. De bruidegom komt ook uit Veen
dam en is een zoon van de smid Luppe
Berends van Dijk. Hij is een jaar eerder
vooruitgegaan naar Ned.-lndië alwaar hij
een aanstelling heeft gekregen op de
Europeese School te Gombong op Java.
Het jonge echtpaar begint aan een lang en
ik meen gelukkig huwelijk. 19 Jaar later
schrijft Jet aan haar zuster: "Ik ben nog
altijd even dol op hem, bespottelijk toch
voor zoo'n oude vrouw"!
Van Gombong wordt de familie overge
plaatst naar Ambon, waar ze dan tot het
eerste verlof in 1 900 blijven. Het echt
paar krijgt drie zoontjes en alles gaat naar
wens. Jet geeft zo nu en dan les als
invalster op de school van haar man, maar
een officiële aanstelling heeft ze dan niet.
In 1 900 gaan ze met verlof een jaar terug
naar Veendam. Na dit verlof blijft het
oudste zoontje van 914 voor zijn school
opleiding achter bij familie in Sappemeer.
Van dit jongetje bestaat er nog een ont
roerende serie statiefoto's die gedurende
de 8 jaren dat hij alleen in Groningen was
voor de ouders gemaakt werd, ieder jaar
één. De laatste twee jaren staat hij er
samen op met het middelste broertje dat
Jetskalina Arentine van Olm
dan ook naar Holland is gestuurd om de
H.B.S. te bezoeken. De ouders waren
inmiddels in Bandoeng geplaatst en bleven
daar met de jongste zoon tot 1 909.
Dan komt Jet in het voorjaar met de
jongste ook naar Holland. Het is de be
doeling om samen met de 2 groten in
Delft te gaan wonen, waar Jan.de oudste,
aan de T.H. zal gaan studeren. Bertus zal
over 2 jaar nakomen met verlof. Het pakt
echter anders uit. Jan zegt dat hij al die
jaren naar een ouderlijk huis verlangd
heeft, maar nu als student juist veel liever
zelfstandig op een kamer wil wonen. De
ouders zijn nogal geschokt, daar hadden
ze nu helemaal niet op gerekend en zó valt
de economische besparing ook geheel
weg. Na veel opwinding, heen en weer
geschrijf en wijze bemoeienis van zwager
Bremekamp, krijgt Jan zijn zin. Jet gaat
met de twee jongsten in Den Haag wonen
en slaat zich er flink doorheen, dolblij toch
als Bertus zich in 1911 weer bij hen
voegt.
In deze drie Hollandse jaren ontstaat een
heel goede band met zuster Fien en
zwager Bremekamp, wiskundeleraar te
Dordrecht. Dit echtpaar blijft zelf kinder
loos en neemt na de verlofperiode de
ouderfunctie voor de jongens als het ware
over.
Uit die tijd, de jaren 1 91 2-1 91 9, die de
ouders Van Dijk in Solo doorbrachten, zijn
vele brieven van Jet aan haar zuster Fien
bewaard gebleven.
DE BRIEVEN
Enige tijd geleden kreeg ik deze brieven
onder ogen en viel me de grote spontani
teit van de stijl op. Jet schreef eenvoudig
weg zoals ze de dingen zag en beleefde
zonder mooi-doenerij of zelf-censuur. De
schaarse brieven van echtgenoot Bertus
zijn veel minder levendig om niet te zeg
gen saai. Dit komt goed naar voren als op
een bepaald moment er iets moeilijks is
met een van de jongens en ze beiden
daarover schrijven. Jet schrijft er heel
geëmotioneerd over en daardoor goed
invoelbaar. Ze zegt zelf: "mijn brief is
maar franje, lees toch de brief van Bertus,
die kan alles zoveel beter uitleggen".
Niets is minder waar want de brief van
Bertus is zo onderkoeld dat hij eigenlijk
nietszeggend is geworden.
Het leven dat ze leiden is op zichzelf niet
erg interessant, het is het leven van kleine
ambtenaren zonder grote gaven of ambi
ties. Het aardige is echter dat Jet alle voor
die tijd specifieke problemen van Neder
landers in Indië benoemt en met een
grote eerlijkheid beschrijft.
Uit deze brieven heb ik het volgende
verhaal samengesteld in de hoop dat het
ook mensen van nu wat kan vertellen over
het dagelijks leven van eenvoudige
Hollanders in hettoenmalige Nederlands-
Indië.
M. VAN DIJK-LELY
In april 1912 gaan Jet en Bertus aan
boord, op weg voor een derde Indische
periode. Ze worden vergezeld door zoon
Jan die denkelijk nog recht had op een
betaalde passage heen en weer en graag
zijn geboorteland weer terug wil zien.
Aan boord van de "Tambora" van de
Stoomvaart-Maatschappij "Rotterdam-
sche Lloyd".
4 Mei 1912.
Beste Fien en Henk,
Mijn looper is af, mijn haakgaren op, nu
weet ik niet meer, wat ik 's morgens moet
doen, want den geheelen dag conversee
ren is vermoeiend. Dan maar schrijven,
maar o gunst, het is zoo warm, mijn armen
plakken steeds vast aan het leer van de
schrijftafel. Maar buiten op 't dek is het al
evenzoo, bijna nergens wat koelte, het is
gewoon vreeselijk. Gelukkig zijn wij mor
gen op Colombo, dat is weer eens wat
anders.
Wil ik jullie eens 'n beetje vertellen van het
leven hier aan boord? Het is nu 's morgens
half tien, ik was vanmorgen wat laat, pas
om acht uur opgestaan, anders doe ik het
meestal om zes uur. Dan neem ik dadelijk
'n lekker bad, in zeewater met wasschen
en naspoelen met zoet water. Daarna ga ik
in kimono, de bloote voeten in de sloffen
aan dek hetgeen tot negen uur 's morgens
en na negen uur 's avonds geoorloofd is.
We mogen er echter niet mee in de salons
of in de eetkamer komen.
Het ontbijt blijft daar 's morgens tot negen
uur staan en zoo hebben we de gewoonte
genomen om 8 uur naar beneden te gaan
om ons te kleeden. Manlief is nl. 's mor
gens in pyama aan dek. Wij komen meest
al dan juist met den commandant aan de
eettafel, wat erg gezellig is, want de
kapitein is een recht leuke baas en zijn
mond staat haast niet stil. Hij is al wat oud,
loopt naar de zestig, maar mag vreeselijk
graag 'n mopje vertellen, vooral als ie 'n
beetje schuin is. Maar hij doet het zoo
gemoedelijk en lacht zelf altijd zoo hartelijk
om zijn eigen moppen, dat men onmogelijk
kwaad op hem kan worden.
Of het door hem komt of dat we het
treffen, doordat we betrekkelijk weinig
passagiers hebben, weet ik niet, maar er
heerscht 'n zeer aardige opgewekte geest
op 't heele schip. De bemanning is beleefd,
hulpvaardig en voorkomend, de passagiers
onder elkaar vroolijk.
Ik zit hier in 'n hoekje in de damessalon (in
alle 4 hoeken staan schrijftafels, met het
oog op de mailsluiting vanavond allen
bezet) en heb al een paar groetjes gehad
van dames, die ik vanmorgen nog niet
gezien heb.
O, daar hoor ik de kapitein aan komen, je
8