(II)
BrieVeVneetdÏÏe 3»—
Na aankomst te Soerakarta verblijft de
familie eerst enige tijd in een hotel maar
vindt al spoedig een passende woning.
Soerakarta, 17 Juni 1912
We zitten nu 'n goede veertien dagen in
ons eigen huis en komen 'n beetje op streek.
Ik heb gelukkig 'n paar goede bedienden,
zooals het mij toelijkt. Ze zijn erg rustig,
doen hun werk stilletjes en zien er netjes
en fatsoenlijk uit. Met de meubileering
ben ik ook zoo goed als klaar, de Chinees
laat me alleen nog op de laatste kast
wachten wat me zoo nu en dan erg
ontstemt. Maar overigens is op 'n paar
kleinigheden na alles in orde en dat moet
ik bij gelegenheid maar eens op venduties
laten koopen.
We wonen in 'n steenen huis, de muren
zijn allen gewit, de deuren en vensters
licht geel geverfd en de meubels heel
donker bruin gepolitoerd. We hebben
electrisch licht.
Op het oogenblik zitten Pa en Jan in de
leestrommel te snuffelen, ze zitten in 't
kantoor, terwijl ik in de achtergalerij in
mijn hoekje zit bij mijn naaitafeltje. Je ziet
wel Henk 'n Indische huishouding zonder
leestrommel is iets ongehoords, dat is
een van de dingen waarvoor je dadelijk
begint te zorgen.
Vanmorgen zijn we alle drie de deur
uitgeweest, iets wat mij weinig overkomt.
Ik kom hier dagen achter elkaar de deur
niet uit en dus ook niet in de kleeren,
d.w.z. in de Europeesche kleeren. Als de
jongens thuis zijn, zitten ze ook dadelijk in
slaapbroek en kabaja, Jan zoowel als Pa,
al vindt de eerste het ook wel wat shocking
en stelt hij zich wat verdekt op als we in de
voorgalerij zitten.
We zijn blij dat we in ons eigen huis zitten,
maar Jan was liever in het hotel gebleven.
Ik kan me het best voorstellen, daar had
hij veel kennissen en ging dan eens met
deze dan met gene naar de soos of
wandelen of fietsen of zoo. 't Hotel was
midden in de stad, vlak naast de resident,
dicht bij de soos en bij de kraton en
daardoor zag hij nog al wat bijzonders op
Inlandsch gebied.
Wij wonen hier nu ruim 'n half uur van
de stad af, veel frisscher en ruimer maar 't
is waar, betrekkelijk ook veel eenzamer.
Er is bijna geen sprake van, dat men naar
de stad kan loopen, na zevenen is het er
eigenlijk al te warm voor. Want het is hier
warm hoor! Hier in de achtergalerij is de
gemiddelde temperatuur gewoonlijk 85
graden. Toch kan ik niet zeggen, dat ik last
heb van de warmte, mits ik gewoon mijn
gangetje ga. Daarbij heet Solo gezond, dat
is een heel voordeel. Alleen is het vreeslijk
stoffig, je loopt hier of in 't stof of in de
modder, want 2 keer daags worden hier
de wegen begoten.
Verleden week zijn Pa en ik eens op 'n
morgen om 5 uur opgestaan en stonden
om half 6 op straat. We hebben toen drie
kwartier ver gewandeld langs den grooten
weg waaraan wij wonen en waarlangs de
stoomtram naar Bojolali gaat. Buiten de
stad waar niet gegoten was, was het haast
niet te loopen. 't Was anders wel eens
aardig weer uit de stad te zijn. Vlak voor
ons hadden we twee hooge bergen, de
Merapi en de Merbaboe, de eerste met
een groote rookende pluim boven zich
7 Juli 1912
Beste Fien,
Gisteravond zijn we op vorstelijk bezoek
geweest, wat zeg je daar wel van. Je weet,
we zijn hier in de zoogenaamde Vorsten
landen (Soerakarta en Djokjakarta) en
hebben hier dus vorsten. De belangrijkste
de Soesoehoenan troont in de kraton, 'n
aparte stad als 't ware van 'n 10.000
inwoners. Daar zijn we gisteravond ge
weest. We hadden een heele deftige uit-
noodiging daarvoor gekregen.
"Namens Zijne Hoogheid den Soesoe
hoenan, heeft de Resident van Soerakarta
de eer den Heer E. J. van Dijk en Echtg. uit
te noodigen om op Zaterdag den 6e Juli
1912 des avonds ten 7 uure een souper
in den Kraton alhier te komen bijwonen
ter gelegenheid van de verjaardag van
Hoogstdeszelfs geboortedag. Galatoilet is
verplicht!
't Is Zondagmorgen 7 Juli, hetfeest isdus
voorbij. Ik wilde je er een beschrijving van
geven, maar Fien, dat gaat heusch niet,
het was zoo mooi, zoo schitterend en er
was zoveel te zien, het was als 't ware 'n
sprookje uit de "Duizend en een nacht'.
Hoe zal ik beginnen? Onze aankomst. We
reden om kwart na zes van huis, want we
moesten vóór zeven uur binnen zijn, daar
dan de Resident komt en wie er dan niet is
wordt niet meer binnen gelaten. Vóór de
kraton is een heel groot plein, 'n zandige
vlakte, waarop geen enkel sprietje gras
mag groeien, de aloon-aloon. Toen we
daar kwamen reden voor, achter, links en
rechts van ons de genoodigden reeds in
auto's, eigen rijtuigen enz. enz. We reden
met de stoet mee, tusschen hooge muren
door, onder poorten door en moesten
uiteindelijk uitstappen. Overal militairen
om ons heen, de soenan heeft een 1 000
man, inlanders natuurlijk. Ook waren er
nog veel Europeesche militairen. De laat-
sten zijn bij zulke feestelijke gelegenheden
allen sterk gewapend en in de hoeken van
de zalen staan soldaten met scherp ge
laden geweren, die er op los schieten als
er eens 'n opstand mocht uitbreken. Want
heelemaal zonder gevaar is het niet, op
zoo'n avond zijn bijna alle Europeanen in
de kraton en zou het natuurlijk voor de
inlanders 'n kleinigheidje zijn ons allen 'n
kopje kleiner te maken. De soenan weet
echter wel, dat hij er dan 't eerste bij is en
zal dus niets beginnen. Maar nu het feest
en niet zulke ijselijkheden!
We kwamen dan onder 'n poort door,
weer over 'n klein pleintje, waarop veel
militairen en stonden voor de feestelijk
verlichte pendoppo, 'n open waranda
met heel veel pilaren, 'n marmeren vloer,
schitterend verlicht met allemaal kronen
met prisma's en mooi aangekleed.
In het midden was een open ruimte ge
laten voor de dansers, er omheen stonden
aan drie kanten achter elkaar 3 rijen
stoelen, in 't midden waarvan prachtig
bekleede stoelen met gouden of vergulde
ruggen a la koningin voor de soenan, zijn
vrouw, den resident en zijn vrouw en 'n
enkele hooge genoodigde, deze keer de
resident van Djokja. Achter deze stoelen
waren geen stoelen meer, daar achter was
een lagere vloer, waarop later toen de
gasten reeds zaten de baboes van den
soenan gingen zitten allen met bloot
bovenlijf, d.w.z. tot onder de armen. Ze
hadden allerlei spul bij zich, wat het was
weet ik niet, 't zijn speciaal de bedienden
van den soenan, die zich altijd door vrou
wen laat bedienen.
We kwamen dus in de pendoppo en
bleven daar bij en tusschen de andere
gasten staan tot allen er zoowat waren. Op
een gegeven moment kwam vanachter
die gouden stoelen uit zijn woning de
soenan met zijn vrouw en gevolg, zeer
statig loopende natuurlijk, zijn heele borst
bezaaid met ridderordes. (We hebben een
menu waarop des sultans portret, mis
schien stuur ik je dat wel, als ik eens 'n
goede bui heb.) Achter hem kwamen de
raden-ajoes, dat zijn prinsessen van den
bloede, getrouwd met inlandsche hoofden,
allen netjes aangedaan, met veel geschit
ter van goud en juwelen, vooral in 't haar.
Er waren er verscheidene bij, die Hol-
landsch spraken, ik hoorde later dat het
de dochters van de soenan waren.
De soenan ging nu in het midden der
pendoppo staan en toen begon het défilé,
zal ik maar zeggen, leder gaf den soenan
'n handje, daarna zijn vrouw, die wordt
aangesproken met den titel toewan ratoe
en daarna al de raden-ajoes, die reeds op
hunne plaatsen waren gaan zitten, leder
zocht nu 'n goed heenkomen en men zat
af te wachten, dat de resident kwam. Hij
kwam pas om half acht, zeer tegen ZED's
gewoonte, die altijd stipt op tijd is. Er werd
al gemompeld, de japon van mevrouw is
zeker niet op tijd gekomen enz. enz.
Maar tegen half acht hoorde je weer aan
alle kanten muziek en daar zag men de
stoet. Voorop de residentse gearmd met
prins Mangkoe Nagoro, daar achter de
resident met een of andere inlandsche
hoogheid, dan de resident van Djokja enz.
enz.
De soenan was opgestaan en liep ze tot
buiten de pedoppo tegemoet, waar hij de
residentsvrouw overnam en zoo kwamen
die twee gearmd binnen. Wij gasten ston
den allen, de resident en vrouw bogen als
vorsten naar alle kanten, ieder ging opzijn
stoel zitten en de eerste acte van de
komedie was afgespeeld.
Mevrouw v.d. Wijk (de residentse) had 'n
prachtige licht geel zijden japon aan met
'n lange sleep, maar ik vond toch, dat
16