Planten uit de Tropen KETELft RAMBAT Oebidjawa of boled Zoete aardappel - Ipomoea Batatus Familie: convolvulaceae, windachtigen De Ketela rambat of Oebidjawa, ook wel boled genoemd, moet men niet verwarren met de Ketela pohong (cassave); zie Moesson no. 1 8 van 1 1 mei 1 987. De Ketela pohong is een struik, de Ketela rambat een kruipend gewas. Beide planten vormen knollen, maar ieder behoort tot een andere familie. De vondst uit eeuwenoude grafzerken in Peru zijn een bewijs dat de plant uit Zuid Amerika afkomstig is. De Indianen noemden de plant Batates. Spanjaarden brachten de plant jaren later naar de Philippijnen en de Molukken. Nu nog vor men de knollen een waardevol voedings gewas in de tropen en gedeeltelijk in de subtropen. Er worden verschillende soor ten gekweekt. De Ketela rambat heeft een warm klimaat nodig van 25 tot 30 graden C om goed te kunnen groeien. Beneden de 10 graden C sterft ze af. Ze stelt geen hoge eisen aan de bodem; als de grond goed losgemaakt is, iets zurig maar vooral waterdoorlatend, groeit ze prima. In de groeitijd heeft ze veel vocht nodig en droogte tijdens het rijpen van de knollen. De planten worden door middel van stek ken (tjongkokan) vermeerderd. In de Oost Moesson op droge sawah's en tegen het eind van de West Moesson op tegalans (onbevloeibaar bouwland). Stengeldelen, ongeveer 30 cm lang, wor den op verhoogde bedden in rijen uitgezet. Zolang de grond ertussen nog niet bedekt is met de kruipende stengels wordt er een of twee keer gewied. Stengeldelen die afdwalen worden netjes in de rijen terug gezet. De Ketela is éénjarig en vormt meterslange stengels over de grond. Tegenwoordig probeert men planten met korte stengels te selecteren om struik- vormige planten te verkrijgen. In de sten gelknoppen komen wortels die in de grond knollen vormen. De wortels zorgen voor voeding van de planten en voor opslag van suiker in de knollen. Planten die het dichtst bij de evenaar groeien hebben de zoetste knollen. De knollen kunnen wel 3 kg wegen. Ze zijn grillig van vorm en naargelang de soort lang, rond of eivor mig. Ze bevatten 25% suiker en 10% zetmeel. Na 3 tot 5 maanden, afhankelijk van de soort en het klimaat, zijn de knollen rijp. De plant is volgroeid en het loof begint te verwelken. Geoogste knollen worden 1 dag te drogen gelegd om het zand gemakkelijker te kunnen verwijderen. Daarna nog vaak enige dagen in de zon gelegd (door het zonlicht wordt meer suiker gevormd) en dan zo droog mogelijk bewaard. De knollen kunnen aangetast worden door de larven van de blauwzwarte snuitkever (bataten-kevertje). Het larfje doet zich tegoed aan de knollen en laat in de uitgevreten gang zijn uitwerpselen Ketela rambat soort: bloem uit Tanzania. Ketela rambat. Onder: knol, daarboven: blad en bloem. achter. Deze knollen zijn natuurlijk waar deloos en smaken bovendien bitter en wrang. Deze plaag heet koelanas of hawa bongkeng. De Ketelaknollen kunnen wit, geel, rood achtig of oranje van kleurzijn. UitOost-en Midden Java komen de grote witte knol len, de telang kamplong, terwijl in de Soenda eilanden veel oranjekleurige böled koenir worden gekweekt. De Ketela iabak is een eironde knol die van binnen geel is: deze komt uit Madoera. Jonge Ketela rambatknollen smaken flauw zoet en zijn uitstekend geschikt voor het maken van kolak. In dunne reepjes gesneden rauwe Ketela is lekker in petjel of roedjak. Van de oranjekleurigen bakt men kripik. Een andere lekkernij is ge- toek; dat zijn gekookte Ketelaknollen die fijngemaakt worden met geraspte cocos er door heen. Daarbovenop goela djawa en iets zout. Meestal wordt de Ketela gepoft of gekookt en als aardappel ge geten. Meel bereid uit Ketela wordt ver werkt in allerlei gebak zoals dat ook met cassavemeel gebeurt. Op de Antillen en in Zuid Amerika wordt door gisting een alcoholische drank gemaakt molby en morenoda geheten. Bij het opensnijden van de knol wordt er melksap afgeschei den dat niet giftig is. Nu over de plant zelf. De bladeren zitten verspreid aan de lange uitlopers en kunnen heel verschillend zijn. Sommige soorten hebben hartvormige bladeren, anderen weer ruitvormig en eivormig of diep- uitgesneden. De bladrand gaafrandig of gelobd. De groene bladeren, 1 5 tot 25 cm lang, zitten aan een 2 tot 15 cm lang rolrond steeltje. Soms zijn de bladeren van onderen paarsachtig. Dat komt door anthocyaan vorming. Het blad en de jonge stengelknoppen kunnen gegeten worden, bijv. in gado gado en sajoers. De bloem lijkt heel erg op de Nederlandse haag en akkerwinde; deze is in het wild nog overal te vinden. In de volksmond noemt men haar "pispotje". De trechter- of klokvormige bloemen variëren van wit, lila tot lichtrood. Ze staan met twee of vier bij elkaar, dragen lange steeltjes en komen uit de oksels van de bladsteel. De bloem (lees verder volgende pagina) 14

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1989 | | pagina 14