Suikerrietplantage in volle bloei. steen. Er kwamen wel eens jongelui op bezoek en één maakte mij wijs, dat potloden van rozentakken worden ge maakt. Dit aan de hand van mijn vraag, waarom er een gat in die rozentak zat. Ik heb het ook nog jarenlang geloofd. Langs de voorgevel van Oma's huis groeide een enorme paarse bougainville, de lucht die er af kwam, was niet aangenaam, het rook naar katte.... Maar constant in bloei was het altijd een mooi gezicht. Later werd die vervangen door markisa (meloenachtige vrucht) aan een priëel. De plant was helemaal prachtig, glimmende vrucht en ook het blad was mooi generfd. We hebben er veel vrucht van genoten. Veel later kwam er een kamperfoelie die tegen de avond heerlijk geurde. Oma had ook veel bloempotten op hoge poot met begonia, anthuriums (flamin- goplant), olifantsoor, ook een soort an- thurium. De plant had een enorm groot, fluweelachig blad. Mijn moeders trots waren de chevelures en andere fijne varens. Ontroerend was het te zien met hoeveel liefde en geduld zij haar planten verzorg de. Mam was ook bijzonder goed in het kweken van, wat wij noemden de "kak- kerlakkenplant" (pellionia). Een kruiper of hanger, die trosvormige bloempjes vormde en wanneer deze rijp waren, ontploften ze letterlijk, een wolkje stof verspreidend. Bonte ezelsoor, (cala- dium) sierde ook de bloempotten. Rond de tuin was een haag van kembang sepatoe (Chinese roos). Niet die grote die in huis gekweekt wordt, maar een andere soort, die waarschijnlijk ook in Australië groeit (koraalhybiscus). Een deel van die haag bestond uit loentas (weet de latijnse naam niet). Dit blad werd gekookt voor djamoe (medicijn) of ook wel rauw gegeten voor sambal tempé. Als kind werden we gedwongen om die djamoe te drinken en wij vonden dat erg vies, maar het was goed voor het lichaam, werd ons voorgehouden. Het was waar, want de meeste I ndonesische vrouwen ruiken geenszins. Ze eten geurige dingen, zodat ze nooit last heb ben van luchtjes rond het lichaam. Mijn Oma deed veel aan natuurlijke medicijn. Voor haar suikerziekte at ze kleine tros-terong (aubergine) en wan neer ze buikpijn had at ze koenir met zout, heel erg wrang. Koenir is een knolletje om kerry te kleuren en heeft een geneeskrachtige werking. Er waren ook papajabomen, rode en gele. Sommigen hielden van het blad. Gekookt was het bitter als gal, maar het moet goed zijn tegen malaria. De papaja gantoeng (hangende papaja) werd voor het blad gehouden. Opa had een paar hele mooie orchideeën. Witte angrek boelan, paars met witte spin orchidee, noemde ik zo. En de kleine duifjes, die bloeiden maanden achtereen, gewoon op een klapperbast. De liefde voor de natuur, heb ik waar schijnlijk van mijn voorouders mee ge kregen. In de kampong overleden wel eens mensen. Er werd dan flink gehuild en geschreeuwd. Als kind vonden wij dat altijd heel griezelig. Vooral wanneer men slametan hield en daarbij zingend bad: "Ha-i-lah, ha-i-la-lah Mohamed- rasoe-lo-lah". Allah is God en Moham med is Zijn Profeet. Als zo'n overlijden bekend werd, kwamen van alle kanten, meestal vrouwen met kleine gaven. Veelal beras brengen naar het doodshuis. Meteen werd er gekookt, de overledene gebaad, op twee tonnen werden planken gelegd en omgekapte pisangstammen. Met het water moest de familie zich wassen, om geen nare herinneringen te houden. Voordat het stoffelijk overschot werd weggedragen, moest het achter blijvende gezin, drie keer om de baar heenlopen. Het lichaam werd in een witte doek gewikkeld en op de baar gelegd, daaroverheen kwam een sarong of kain, die versierd werd met slingers van bloemen. Het hoofd werd be schermd met een parasol met een hele lange steel. Tijdens de tocht werd steeds gezongen. Geen van de familieleden mocht een traan laten vallen op het dode lichaam, omdat het de overledene de weg naar de hemel zou verzwaren. In het graf gelegd moet het hoofd open liggen met een oor omhoog, zodat een roep van nabestaanden kan worden gehoord. Er worden ook verschillende voorwerpen of dingen meegegeven. Wat ik weet, is een jonge klapper, om geen dorst te krijgen op de lange reis. Ook gelooft men, dat de ziel pas na 40 dagen ten hemel vaart. Men blijft tot 40 dagen heel laat op of slaapt helemaal niet. In het huis wordt er dan op tafel een kleine maaltijd gezet, bestaande uit koekjes, koffie, water en nog enkele dingen meer. Deze wordt iedere dag vernieuwd, daarbij wordt regelmatig ook wierook gebrand. Na 40 dagen houdt men weer een slameten met veel gebeden. Deze gebruiken gelden althans voor Java, voor zover ik weet. Op andere eilanden ben ik nooit geweest. In 1 942 vielen de Japanners binnen. Ik herinner me nog goed dat een oudere juf erg huilde, toen haar zoon afscheid kwam nemen. Hij was marine-officier en wij begrepen niet waarom ze huilde. Pas veel later werd bekend, dat de slag in de Javazee heel veel slachtoffers geëist heeft. De Boeringschool werd gesloten en wij moesten naar een nonnenschool in Tjelaket. Die had schuil kelders en regelmatig werden de lessen onderbroken wanneer er vijandelijke vliegtuigen overkwamen. Voor ons was de school nu dichterbij, omdat we binnendoor konden gaan. Door een kampong, over een bamboe bruggetje van drie stammen dat regel matig was weggespoeld door de ban djir, was het toch nog iedere dag een avontuur. Onderweg was een taugé- makerij. Enorm grote manden vol met kiemende taugé werden gewassen onder een kleine waterstraal van een bron. Dat heb ik zo goed in mijn compu ter bewaard, dat ik nu zelf nog vaak taugé maak. Het is een gezonde groente en zelf gemaakt zeker schoon. Na verloop van tijd werden we toch naar huis gestuurd, wat wij best leuk vonden. Als zussen beijverden we ons om met het leuke broertje te spelen. Hij was zo mooi zwart doordat hij veel buiten speelde en hij had zulke mooie krullen. Even terug naar de taugé. Die wordt gemaakt van groene boontjes, katjang idjo. Mijn broertje is zó sterk geworden, hij werd als baby, a.h.w. met katjang idjo grootgebracht. Vooral zwangere vrouwen en zogende moeders aten het heel veel. (wordt vervolgd) 5

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1989 | | pagina 5