Dwars door het Heden even terug
naar het Verleden
(IV)
De baai van Sabang eertijds, toen nog veel
schepen deze haven aandeden.
door LUCAS LINDEBOOM
Het mag misschien nog wel eens gezegd worden: gedurende onze rondreis door
Noord Sumatra en op Java, hebben we overal vriendelijke en goedlachse mensen
ontmoet en nooit ook maar één keer iets van wrevel of verwijt ontmoet i.v.m. ons
zgn. koloniale verleden. Integendeel, als Nederlander ontmoette je overal blijde
verbazing; gastvrijheid en vreugde dat je gekomen was. En dan spreek ik nog niet
eens over de altijd positieve ervaringen die we opdeden, als men merkte datje min
of meer vlot in het Maleis kon converseren. Maar Atjéh en haar bewoners overtrof
alles. In mijn jeugd 1 934-1 946 en gedurende de slechts driejaren 1 955-1 958)
dat ik op Indonesië gevaren heb was ik nooit in Atjeh geweest. Maar voor mij hadden
Atjéh, het oude Kota Radja en Sabang op Poeloe Wé altijd een magische klank.
Atjéh was het gebied waar men tot in
vrij recente tijd tijdens onze aanwezig
heid in Indië, het hardnekkigst tegen
stand heeft geboden. De langdurige,
30-jarige oorlog in Atjéh, uiteindelijk
dan door Van Heutsz gewonnen, kan
dat feit naar waarheid staven. Maar
ondanks dat verleden, hebben we daar
zo veel vriendelijkheid ontmoet, dat ik
voor de rest van mijn leven Atjéh en z'n
bewoners in m'n hart gesloten heb.
Men is daar strenger Islamitisch dan
waar ook in Indonesië en ondanks dat -
en dan denk ik even aan sommige
Arabische landen waar de onverdraag
zaamheid hoogtij viert - waren wij vrij in
ons doen en laten en ondervonden wij
nergens beperkingen.
We zouden dus naar Sabang gaan, het
stadje aan een schone baai gelegen op
Poeloe Wé, het noordelijkste eiland van
de Indonesische archipel. Oom Piet, alias
Oom Ambon, had reeds van te voren de
te maken overtocht geregeld en een
alleraardigste jongeman, die de een of
andere functie in Hotel Medan te Kota
Radja vervulde, vroeg ons of hij met zijn
auto, als taxi mocht fungeren en ons
naar het haventje Kroëng Raya mocht
brengen. Omdat de jongeman één en al
grote "smile" was, een eerlijk gezicht
had en z'n prijs redelijk, hebben we dat
aanbod graag aangenomen en op de
dag van vertrek stond hij ons voor het
hotel al op te wachten.
Het veerbootje was een oude Jap, had
twee schroeven waarvan er één slechts
op half vermogen kon draaien. Maar de
zee was rustig en wij arriveerden in de
namiddag op de Zuidwal van Poeloe
Wé, zonder veel problemen. We waren
- met nog een blonde zwerver van voor
ons onbekende nationaliteit - de enige
Europeanen op het scheepje en werden
met enige belangstelling door de eilan
ders (die allen "poelang" gingen) op
genomen. In de stuurhut maakte ik
kennis met m'n collega en diens twee
stuurlieden en zoals dat wel vaker het
geval is onder lieden met hetzelfde
beroep, hebben we heel wat afgepraat.
Toen de veerboot eenmaal lag afge
meerd, stormden er diverse chauffeurs
van busjes en taxi's aan boord, om vast
klanten op te pikken. Een zo'n man,
blijkbaar iemand die wist wat hij wilde
en wat hij zocht, stormde direkt op ons
af, noemde de gangbare prijs en was -
na onze instemming gehoord te hebben,
weer direkt met onze twee zwaarste
tassen verdwenen. Zodat wij, als een
van de eersten Sabang-waarts stoven.
Oom Piet wist een redelijk hotelletje
Links: de baai van Sabang. waar eertijds zo'n 20 tot 40 schepen ten anker lagen, nu geheel leeg en zonder scheepvaart. De verste
heuvel in het midden is Pulu Breué. Rechts: een van de vele paradijselijke baaitjes met een klein strandje en zonder mensen, met
glashelder water en heerlijk van temperatuur. Op de achtergrond de Goudberg van Noord-Sumatra.
10