SABANG
KOTA RADJA
N. GOUD B ERG
GOENOENG MAS
met air conditioning en onze taxichauf
feur bracht ons daar zonder dralen heen.
Sabang is, en dat is jammer, in wezen
een wat uitgestorven stadje. De dagen
van de scheepvaart waren blijkbaar
voorgoed voorbij, de grote baai waar
vroeger vaak meer dan 20 tot 40 sche
pen lagen te lossen of laden met lichters
langszij, of waar de schepen lagen te
wachten op een ligplaats aan de kade,
die baai was nu geheel leeg.
Er waren wat winkeltjes, een paar eet
tentjes en een Chinees, die een redelijke
"prak" op tafel kon zetten met zelfs een
lauw biertje. Maar wat dat laatste betrof,
had Pohon-Linde al vlug maatregelen
genomen; een uurvóórdatwijerzouden
gaan eten, liep hij er even langs en vroeg
of men vast een paarbiertjeswilde koud
zetten. En dat systeem werkte goed.
Er hing nog een zeer oude, vervuilde -
en deels verkreukelde - ansicht aan de
muur met de baai van Sabang er op en
stampvol met ten anker liggende sche
pen. Maar ik mocht de oude ansicht niet
lenen om er een copie van te laten
maken, want, zo zei de Chinees, hij was
al eens op die manier een foto kwijt
geraakt.
Sabang is een onbekend paradijs!
Op het eiland heerst rust, er is weinig
verkeer, de natuur is prachtig en menig
kustweggetje voert naar de meest
romantische strandjes en mini-baaitjes.
Het is jammer dat men daar geen brom
fiets of scooter kan huren, want dan zou
een vakantie aldaar écht aan te bevelen
zijn.
Vanuit Medan vliegt men in ruim een uur
naar Atjéh, naar de ferry-haven is per
taxi slechts een kwartierke rijden en de
veerboot doeterzo'n dikke drie uurover
om Sabang te bereiken. En het hotel
was niet duur. We reden een paar uur
over het eiland, met dezelfde taxi en
"tjopir" die ons zo voortvarend van de
veerboot afplukte en genoten van het
eiland énorm. Op een gegeven moment
waren we dorstig en Oom Ambon vroeg
aan de eerste de beste "orang tani" die
we zagen of die een paar klappers voor
ons had. Dat was voor de vriendelijke
man geen enkel probleem; hij snelde
z'n huisje in, haalde een parang en een
soort doek die hij om z'n enkels wond
om z'n benen bij elkaar te houden met
de stam van de klapperboom er tussen
in tijdens het klimmen en was razend
snel boven, waar hij een heel stel mooie
jonge klappers afhakte.
Daarna daalde hij snel af naar beneden,
hakte voor ons het kapje er af en maakte
van een stukje cocosnoot een lepeltje,
om na het drinken, het jonge- en room-
zachte vruchtvlees er uit te lepelen.
Een paar kampong gladakkers stonden
er bij en wachtten hun kansen af, want
zij likten en vraten elke cocosnoot, die
we weggooiden, daarna geheel leeg.
Die zelfde avond, na ons maaltje bij de
Chinees genoten te hebben, werden we
in het winkelstraatje overvallen door
een bui en we schuilden onder een
afdak met nog een paar autochtonen
van het eiland. En hoe gaat dat, over en
weer werden vragen gesteld en toen zij
hoorden dat wij de Willems Toren op
Poeloe Breué wilden bezoeken, gaven
zij ons de tip, dat er zo nu en dan een
bootje van Sabang die kant op voer en
dat Toean A. Ali Kepala Distrik Navigasi
ons wel verder kon helpen. Dit bleek
een gouden tip te zijn, want normaal
gesproken hadden wij eerst terug
moeten gaan naar Kota Radja en dan
van daar een boot charteren om de
Willems Toren op Poeloe Breué te
bezoeken. En in dit geval, konden we
regelrecht gaan en wat we nog niet
wisten, maar hetgeen later zou blijken,
bracht ditzelfde scheepje ons zelfs weer
terug naar Kota Radja.
Er moest vanzelfsprekend wel wat
"geschoven" worden, maar gezien de
gehele tocht en het aantal mensen die
er bij betrokken waren en die ongetwij
feld wat uit de ruif wilden meeëten, was
het bedrag vrij redelijk. We vertrokken
héél vroeg in de morgen, waardoor het
te donker was om foto's van de baai uit
zee te nemen.
De bemanning had lekkere en verse
koppi toebroek gereed en aldus gelaafd
en geheel ontwaakt, voeren we dit
nieuwe avontuurtegemoet. We hadden,
en dat vergat ik nog te melden, op de
veerboot een Javaanse student ont
moet, die ook zo n beetje door Tanah
Ayer Kita zwierf en die te kennen gaf
graag mee te willen gaan. Zodat we
deze nog vrij jonge man meenamen op
deze tocht.
Oom Piet, een echte Knilman en die ook
nog een blauwe maandag op KPM-ers
had gevaren, kreeg het op zee te kwaad,
moest offeren aan de visjes en lag voor
de rest van het tochtje, geheel horizon
taal en zich onwel voelend ter neder.
Onze Javaanse vriend begon direct te
"pitjitten", nam schouders, nek, borst
kas, armen en lendenen van Oom Piet
onder handen en of het geholpen heeft,
weet ik niet, want Oom Piet bleef plat
liggen en wel met gesloten ogen. Maar
het zal in ieder geval wat afgeleid heb
ben en pitjitten geeft haast altijd een
aangenaam gevoel, zodat ik, zoals later
uit mijn reisverslag zal blijken, deze
aanschouwde ervaring en wijze les niet
vlug zal vergeten.
We arriveerden na een paar uur varen
op een mini-rede van Poeloe Breué,
gingen ten anker, waarna men een klein
vletje te water liet en wij naar de wal
peddelden. Ook Piet was, vanwege het
ontbreken van deining en golven onder
de lijn van Poeloe Breué, nu geheel
opgeknapt en peddelde met Pohon-
Linde, dat het een lieve lust was en toen
Pohon-Linde het lied "Gojang Sagé"
aanhief en Oom Piet spontaan meezong,
keken de twee matrozen die meevoeren
in het vletje wel even raar op. Een
blonde totok en een donkere Ambonees
die beiden hetzelfde lied in het Maleis
zongenEen resultaat van 300 jaar
koloniale aanwezigheid! Sic!
Nadat we voet aan land gezet hadden,
wachtte ons een klim van zo'n drie
kilometer door de vochtige en hete
jungle. Inmiddels hadden de vuurtoren
wachters ons scheepje al zien aankomen
en daalden de heuvel af om ons tege
moet te komen. Het gebeurt vast niet
iedere maand dat vreemdelingen (of
voormalige heersers?) hun vuurtoren
komen bezoeken. Halvewege de klim
ontmoetten wij elkaar, een paar magere
scharminkels van honden liepen even
wat onwennig te blaffen en na een
hartelijke begroeting, liepen we al bab
belend verder. Toen we aankwamen,
waren er nog andere vuurtorenwach-
(lees verder pag. 13)
1 1