I
O
Bersiap in Bandoeng
door Mary C. van Delden
Een onderzoek naar het ontstaan van geweld in de bersiap periode. Met een
gedetailleerde case-study van de sociale omstandigheden van de Nederlanders in
de periode van 17 augustus 1945 tot 24 maart 1946 (Bandoeng lautan api).
Het boek is te bestellen bij: M.C. Verhoeven-van Delden, Kon. Julianaweg 23,
3628 BN Kockengen, telefoon 03464-1543
Prijs 34,50, porto 6,50 (totaal 41,-) te storten op Postbanknummer
23873 van de Rabobank Kockengen t.g.v. rekening nummer 33.28.04.372.
1
Gouverneur Adam op de dag dat hij werd benoemd tot Ridder
in de Orde van Oranje-Nassau met zijn echtgenote.
Linksachter hun zoon Fred, rechts Inge Tuckermann.
Op het sportveld met klasgenoten van de A.M.S.
van de zeden en gewoonten van het
eeuwenoude vorstenhuis.
Als de sultan op officieel bezoek kwam,
stonden we achter de dikke pilaren van
de voorgalerij te gluren naar de pracht
en praal van zijn gouden koets, zijn
gouden pajong en de prachtige kos
tuums. Op onofficieel bezoek leenden
hij en meneer Adam elkaar boeken, in
zijn boeken schreef hij "Henk". Als de
troonzaal, met troonzetels voor meneer
Adam, de sultan en hun echtgenoten
niet in gebruik was, kregen we toestem
ming er te rolschaatsen, wat een erva
ring!
Er waren dikwijls logé's in het paleis en
omdat het middagmaal altijd voor de
hele familie was, waren Fred en ik zo
bevoorrecht allerlei interessante mensen
te ontmoeten, gouverneurs en residen
ten bijvoorbeeld, waardoor ik veel over
het toenmalige Indië hoorde.
Meneer Adam was een bijzondere man,
met de naar binnen gerichte blik van
een denker en de zachtmoedigheid van
een goed mens. Hij sprak vloeiend Ja
vaans en ik meen ook andere inheemse
talen en het viel me van het begin af aan
op hoe de bevolking hem niet alleen
met eerbied, op de hurken, zoals toen
gebruikelijk was, tegemoet kwam, maar
ook met een erkentelijkheid die lang
niet alle Nederlandse ambtenaren ten
deel viel.
Mevrouw Adam was een lieve pleeg
moeder voor me en Fred niet alleen een
leuke "broer", die ik uit een drie-meisjes
gezin nooit gehad had, maar ook een
prettige kameraad, bijvoorbeeld opwan
delingen als we met vakantie naar het
prachtige Kali Oerang gingen, waar de
Adams een vakantiehuis hadden. Fred
bezocht de H.B.S. in Jogja, waar hij
uitblonk in wiskunde. Hij was een be
gaafd pianisten geïnteresseerd in theo
logie, waardoorook zonder"hoge"gas
ten de gesprekken aan tafel altijd gea
nimeerd waren.
De A.M.S. was ook een openbaring
voor mij. Ik had in al de jaren dat ik in
Indië op school was geweest, altijd wel
met Inheemse medeleerlingen in de
klas gezeten, hier waren ze in de meer
derheid. Uit alle streken van de archipel
en ook hier leerde ik veel. Eén van onze
aardigste leraren hield af en toe een
muziekavond, waarop hij met behulp
van grammofoonplaten, westerse en
oosterse muziek vergeleek. Tot Dodijn's
en mijn verbazing vonden velen de
westerse muziek eentonig vergeleken
met de gamelan, terwijl wij de tegen
overgestelde opinie hadden. Niet dat
we de gamelan-muziek niet appreci
ëren konden, de muziek èn de prachtig
gemaakte instrumenten in de kraton!
Die werden voor speciale gelegenheden
ook wel eens naar het paleis gebracht.
Ik herinner me de dag dat meneer Adam
een "lintje" kreeg, 's Avonds was er
toen groot feest en onder begeleiding
van gamelan muziek werd hij geëerd.
Met goed luisteren kon je volgen dat hij,
in de lang uitgerekte, zangerige tonen
van de dalang, Riiiiider de deeeee
Ooooorde vaaaaan Oooooraanje Nas-
saaaaau" geworden was.
Hij kreeg bij deze gelegenheid veel
bloemstukken toegestuurd en ik wilde
ook iets bijdragen. In een bloemhandel
koos ik een mandje uit dat ik er aardig bij
vond passen, het had de vorm van een
kruiwagen. Toen ik dat later aan mijn
ouders schreef, kreeg ik het antwoord
dat ze daar erg om gelachen hadden,
want wist ik dan niet dat een kruiwagen
een niet zo plezierige betekenis had als
iemand iets bereikt had? Nee, daar had
ik helemaal niet aan gedacht en ook de
Adams lachten van harte toen ik mijn
onschuld betuigde.
't Jaar vloog voorbij, tochtjes in de
omgeving met de school, of met de
Adams in de auto naar verschillende
mooie plaatsen, de Boroboedoer natuur
lijk, waar we toen helemaal alleen rond
liepen, de witte stranden van de zuid
kust, oude zwembaden waar bomen
uitgroeiden en vissen met ons mee
zwommen...
In 1 980 bezochten mijn man, die ik in
Jogja heb leren kennen, en ik, het land
van onze jeugd en natuurlijk stond Jogja
op het programma. Vanuit ons hotelletje
liepen we naar een voorstelling die
ergens gehouden zou worden en we
kwamen langs het paleis. Dat lag er nog
net zo, groot en wit met de brede
oprijlaan en de groene grasvelden met
oude beelden. Een betjakman, wiens
aanbod ons te rijden we ettelijke malen
hadden afgeslagen, liep naast me en
had zichzelf tot gids gepromoveerd.
"Dat was het paleis", vertelde hij, en
toen schertsend: "Daar heeft mijn vader
gewoond!"
"Ik ook," zei ik. We lachten alle twee.
Veel later bedacht ik dat zijn vader best
één van de vele gedienstigen daar had
kunnen zijn. Er was er indertijd bijvoor
beeld één, die als enige taak alle klokken
in het paleis opwond. Wie weet hadden
de betjakman en ik toch meer gemeen
schappelijks dan ik toen dacht.
13