De "Kris van Knaud"
9
Over de "Kris van Knaud" schreef
Dr. N.J. Krom in Inleiding tot de
Hindoe-Javaansche Kunst, tweede
deel het volgende:
Van de merkwaardige kris, die zich
eertijds in de verzameling-Knaud
te Batavia bevond, is de tegenwoor
dige plaats niet bekend. Het stalen
lemmet is grootendeels met blad
koper bekleed; op een onbedekt
stuk zijn de cijfers 1264 gegrift,
zoodat het stuk klaarblijkelijk geda
teerd is, en in 1342 onder het
Regentschap is vervaardigd. In het
koper zijn een aantal figuren
geslagen, en wel vindt men aan de
zijde van het jaartal nabij het gevest
een hertenkop en een slangenkop
en daartusschen een vorst met twee
dienaren; verder in de richting van
de punt een kruipende slang en
vervolgens een aantal Ramayana-
tafereelen, waaronder te herkennen
zijn: Hanoeman tegenover Sita, een
vorst met een ondergeschikte in
gesprek, waarschijnlijk Rawana met
zijn patih, en eenige Heden, die
Hanoeman uit een boom trachten
te schieten. De keerzijde geeft bij
het gevest aan de ééne zijde een
slang, aan de andere een gevleu
gelde schelp, daar tusschen een
staanden Ganeca; verder naar de
punt een gevecht, en wel Hanoe
man, aan den apenstaart kenbaar,
staande op zijn verslagen vijanden
tegenover een aanrukkende leger
macht van een ruiter, een olifant,
een strijdwagen met boogschutters
en voetvolk met een vaandel, klaar
blijkelijk dus de vier corpsen, die
een Indisch leger behoort te bevat
ten. Zou wat wij voor den apen
staart houden iets anders zijn, dan
kan misschien Rama's aanval op
Langka bedoeld zijn. De door den
De kris die in het bezit was van Charles
Knaud en die in verschillende weten
schappelijke werken over de kunst van
Java wordt genoemd.
staanden held verdedigde plek
wordt nader aangeduid door twee
afgeschoten ruimten met een ronde
zuil op een voetstuk, waarschijnlijk
Hngga's. De compositie van dit ge
comprimeerde Ramayana en de
wijze, waarop de personen zijn
behandeld, herinnert dadelijk aan
het tweede terras van Panataran;
daargelaten dat de koperslager in
veel ongunstiger positie was dan
de beeldhouwer en heeft moeten
transigeeren om zijn beperkte ruim
te, zijn de principes dezelfde. De
kris en de hoofdtempel van Pana
taran zijn ongeveer uit denzelfden
tijd en in zooverre is deze bevinding
volkomen natuurlijk; denken wij
echter aan de gelijktijdige zodiak
bekers met hun zoo veel meer naar
het wajang-type neigende figuren,
dan zijn wij nog te dankbaarder
voor het jaartal op de kris, hetwelk
ons leert, dat al was in de veer
tiende eeuw een deel der metaal
kunst reeds verderop weg naar den
wajang, dan de sculptuur zou doen
vermoeden, men verkeerd zou doen
te generaliseeren en alle metaal
kunst over één kam te scheren; de
bewerker van de kris stond artistiek
op juist hetzelfde standpunt als zijn
tijdgenoot de beeldhouwer. Zooals
wij aan diezelfde Tjandi Panataran
op het eerste terras een andere
richting vertegenwoordigd vinden
dan van het tweede, konden ook in
de metaalkunst verschillende stroo
mingen tegelijk bestaan.
gebleven. In defamilieging het verhaal,
dat de kris na de dood van Charles
Knaud in de kluis van de Javaansche
Bank te Batavia is gedeponeerd. De
weduwe van Charles Knaud is reeds
lang geleden overleden en er zijn geen
kinderen. Mogelijk is de kris door de
Japanners geroofd, mogelijk is de kris
weer terug in de kraton waar hij oor-
spronklijk vandaan kwam.
In de vakliteratuurwordtwel eens gewag
gemaakt van "de gouden kris" van
Knaud. De kris bevat echter geen gram
goud. Deze poesaka wordt onder andere
genoemd in het boek over (wapen)-
smeedkunst van Jasper en Pringadi.
Meestal wordt over "De kris van Knaud"
gesproken.
J.M. KNAUD
1Het betrof in ieder geval niet het hof
van de sultan van Jogja, dus moet
deze geschiedenis zich hebben afge
speeld in het Pakoe Alamse huis.
Het moet de troonopvolger van het Pakoe Alamse huis zijn geweest, die omsteeks de
eeuwwisseling dank zij de geneeskunst van Charles Knaud werd genezen. Hij zou als
Pakoe Alam VII van 1902 tot 1937 over het Pakoe Alamse Rijk regeren, en is de vader
van de tegenwoordige Prins Pakoe Alam VIII.