POIEMÉ'S PERIKELEN Norah Het meisje zat gehurkt naast een van de hoge, ruwhouten neuten van het grote huis. Voorzichtig, ervoor zorgdragend geen zandkorreltje uit de egale gladde wanden los te stoten, hengelde ze met een sprietje in het valkuiltje van de oendoer-oendoer. De vingers, die het sprietje een langzaam draaiende be weging gaven, bewogen ternauwernood en slechts een licht trillen van de smalle neusvleugels verried de geconcentreer de spanning waarmee het meisje haar spel bedreef. Plotseling, met een kreetje van schrik, veerde ze op toen het op de loer liggend monstertje zich bij de neus liet nemen en met woest maaiende klauwtjes naar het wriemelende sprietje greep. Een onderdeel van een seconde hield het hongerige diertje zijn vermeen de prooi in een dodelijke omhelzing vast, toen herstelde het zijn vergissing en liet zich bliksemsnel vallen, om met koddige achterwaartse bewegingen in zijn zandkratertje te verdwijnen. Weer mis! Het meisje had de trillingen in het sprietje gevoeld, toen de oendoer- oendoer er naar greep, maar de ver velende pestkop was haar weer te vlug af geweest. Geërgerd keek zij naar de ijle zandfonteintjes, die de spelbreker bij zijn haastige terugtocht opwierp en wierp het sprietje van zich af. In een opwelling van boosaardige wrok schoof zij met haar voet een walletje van zand naar het kratertje toe. Ze zou hem wel krijgen. Straks kon hij uren ploeteren en graven om weer een fatsoenlijk kuiltje te krijgen waarin hij met zijn stiekeme smoelwerk op zijn maaltje kon liggen wachten. Haar wraakzuchtige stemming zakte echter even snel als zij gekomen was, want ze was al te lang bezig geweest en het werd hoogtijd voor haar middagslaapje. Het meisje klopte haar handen af aan haar witte jurkje en rekte zich uit. De seinen, die haar hersenen doorgaven om haar aandacht bij de triomferende oendoer-oendoer te hou den, werden steeds flauwer en konden niet verhinderen, dat zij haar bedelvings- plannen vergat en traag naar het bankje liep waarop zij haar moeder wist te zitten. Rowiah glimlachte, toen het kind bij haar op het bankje kroop en zich tegen haar aan nestelde. Zij had haar tijdens haar spel gadegeslagen en, zoals haar de laatste tijd zo vaak overkwam, de steeds sterker aan de dag tredende verschillen herkend, die het kind zo van de andere desakinderen onderscheidde. Ze was wat afstandelijk en mengde zich zelden in hun rumoerige spelletjes. Rowiah streek het in slaap gevallen kind het haar uit het gezicht en bekeek haar aandachtig. Ze was ook mooier, dacht zij met niet geringe trots en streek met een vinger licht over het rimpeltje, dat door de smalle, gefronste wenkbrauwen gevormd werd. Zo had Tommie ook geslapen. Ze had vaak naar zijn gezicht liggen kijken als hij sliep en zich even vaak afgevraagd, wat het was dat hem niet kon loslaten en zijn gezicht zelfs in de slaap die gespannen uitdrukking gaf. Er waren trouwens wel meer dingen geweest waar zij geen weg mee had geweten, maar toch was het allemaal goed ge weest. Vooral in het begin, toen zij nog bezeten waren van elkaar en zich geen zorgen wensten te maken om de on verholen afkeuring waarmee hun om geving op hun relatie reageerde. Ze hadden ook veel plezier gehad om de ogenschijnlijk onbetekenende verschil len, die zij bij elkaar ontdekten en later helaas steeds meer betekenis hadden gekregen om uiteindelijk tot een barrière uit te groeien, die door geen van beiden kon worden geslecht. Toen het getij begon te keren en de twijfel hun geesten binnensloop, openbaarde zich hun on vermogen om zich gezamenlijk en eens gezind door de vele veranderingen heen te slaan. Zelfs de geboorte van Norah had daar geen verbetering in gebracht. Norah, die door iedereen als een onwelkom produkt werd be schouwd van hun onzalige verhouding. Tommie had er op gestaan, dat zij naar zijn zuster werd genoemd. Hij scheen veel aan zijn zuster te danken te hebben gehad. Over zijn ouders had hij nooit gesproken. Daar was iets mee en omdat zij wist hoe weinig toegankelijk hij in dit soort dingen was, had zij hem er verder niet naar gevraagd. In die tijd was het ook al, dat Tom mie zich aan kleinigheden ergerde, waar hij eerder om had ge lachen. Hij verbeterde haar op een manier, die haar kwetste en verdrietig maakte. Het kind heette Nora en niet Norah en het was Tómmie en niet Tommié. Er klonk dan geen vergoelijking in zijn stem en bij zo'n terechtwijzing kon zij de stille spot in zijn ogen lezen. De donkergrijze ogen met de diepzwarte pupillen, die haar blik hadden vastgehouden, toen hij haar bij hun eerste ontmoeting had gevraagd, of zij iemand wist die voor hem de huishouding wilde doen. Zij had niets van zichzelf begrepen, toen zij na een korte aarzeling had geknikt en het lot in eigen hand had genomen. Rowiah verschoof iets, waardoor het kind wakker werd en de ogen naar haar moeder opsloeg. Even zochten de don kergrijze ogen met de diepzwarte pupillen naar het vertrouwde gezicht en sloten zich toen weer. Rowiah zuchtte. Tommie had het ook moeilijk gehad. Hij moest weg, net als al die andere mannen die hier niet thuis hoorden en voor wie bij de grote om mekeer geen plaats meer was. Soms, tijdens de schaarse momenten, dat hij weer even de oude leek te zijn en zij met Norah tussen zich in lagen te fluisteren, had zij de illusie gehad van geluk en was het angstige ongewisse van haar afge gleden. Maar op een nacht, toen zij beiden optimistisch over hun eigen en Norah's toekomst hadden liggen pra ten, had zij een grapje gemaakt en hem toegefluisterd, dat hij zich niet ongerust hoefde te maken. Straks, als die anderen uit de oetan komen, zal ik ze zeggen dat ze jou niets mogen doen. Want dit, ze had hem daarbij over zijn arm gestreken, is een goede man. Hij is van mij en ik hou van hem. Hij had haar niet geant woord en toen zij haar hand naar zijn gezicht ophief, had zij gevoeld dat het nat was van tranen. Van hun vertrek wist Riowah zich weinig te herinneren. Het was allemaal te vlug in zijn werk gegaan en haar verwarring was zo groot geweest, dat Tommie niets aan haar had gehad. Zij had zich alleen maar vertwijfeld aan Norah vast geklampt en voor alle andere dingen afgesloten. Ook in het door hem naast het doorgangskamp gehuurde huisje had haar radeloze verbijstering haar niet verlaten. Hij moest ook vaak weg om iets te regelen of bespreken en kwam laat thuis. Eens had ze geroken, dat hij had gedronken. Zij signaleerde dat en het bevreemdde haar, omdat zij wist dat hij nooit dronk, maar zij rea geerde er niet op omdat zij zich voor de (lees verder volgende pagina) 16

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1989 | | pagina 16