DE PORTUGESE BUITENKERK Java's oudste Christelijke Kerk door CH. MANDERS De Portugese Buitenkerk, tegenwoordig Gereja Sion of Gereja Portugis geheten, is de enig overgebleven kerk uit de Compagniestijd in het huidige Jakarta, en de oudste Christelijke kerk op Java. Oud-Batavia telde niet minder dan vijf kerken voor de Protestantse eredienst, waaronder de Hollandse koepelkerk (met het graf van J. P. Coen) aan het Stadhuisplein, die in 1808 wegens bouwvalligheid werd gesloopt, de Portugese Binnenkerk (in 1 801 rijstpakhuis geworden en in 1 808 afgebrand), de Lutherse kerk, de Maleise kerk en de Portugese Buitenkerk, de enige die bewaard is gebleven. Men zou vermoeden, dat het hier gaat om een Rooms-Katholiek bedehuis, maar de kerk heeft van het begin af gediend voor de Protestantse eredienst. De naam Portugese Buitenkerk zoals ze in de Neder landse tijd genoemd werd, geeft aan, dat deze kerk van de Portugees sprekende gemeente buiten de stadswallen was gelegen. Het tamelijk onaanzienlijk uiterlijk van de kerk contrasteert met het bijzonder fraaie interieur. De Portugese Buitenkerk staat aan het begin van de Jalan Pangeran Yayawikarta (genaamd naar de vorst van Jacatra), die vroeger Jacatraweg heette. De omgeving van de kerk (waar in de Compagniestijd veel landhuizen "Thuynen", genaamd, lagen die alle zijn verdwenen) is onherkenbaar veranderd, het uiterlijk van de kerk zelf daarentegen zeer weinig, sedert ze in 1 695 verrees. Oorspronkelijk stond opdezelfde plaats een onaanzienlijk, houten gebouwtje van de niet-Europese Christelijke ge meente van Batavia. Volgens historische archieven diende het terrein waarop de kerk nu staat, als kerkhof voor Mardij kers en Indonesiërs. De Mardijkers De Mardijkers (afgeleid van Mardika vrij) waren van oorsprong vrijgelaten slaven uit de Portugese koloniën in India (Malabar en Coromandel), Ceylon en Malakka, die tot het Katholieke Christendom waren overgegaan. Ze hadden veelal Portugese namen en spraken Portugees. Na de verovering van de Portugese bezittingen door de V.O.C. in de eerste helft van de 1 7e eeuw, werden velen van deze vrijgela tenen als krijgsgevangenen naar o.a. Batavia gevoerd. Onder druk van boven af verwisselden velen van hen hun Katholieke geloof voor het Gerefor meerde. Met hun overgang naar het Protestan tisme kregen ze van de Compagnies overheid niet alleen de vrijheid, maar ook het recht hun eigen kerk te bouwen, waar de godsdienstoefeningen tot aan het begin van de 19e eeuw in het Portugees werden gehouden. Enkelen van-hen droegen sedertdien Hollandse namen. In Batavia had deze bevolkings groep een eigen woonwijk, het Mardij kerkwartier, in de oostelijke voorstad. Op het einde van de 1 7e en het begin van de 1 8e eeuw waren de Mardijkers De Portugese Buitenkerk (thans Gereja Sion of Gereja Portugis) met buitenstaande klokketoren. uitgegroeid tot een talrijke bevolkings groep. In het begin van de 18e eeuw maakten ze ongeveer een kwart van de Bataviase bevolking uit. Sommigen van hen kwamen tot grote welstand en aanzien. De bekendste, tevens een der laatste vertegenwoordigers, van deze bevol kingsgroep was de in 1 768 geboren Augustijn Michiels, majoor der Pa- pangers, de legendarische "majoor Jantje", zoals hij in de wandeling werd genoemd. Behalve van een paleisachtige woning in Batavia, was hij eigenaar van het land Klapanoengal, waar de eetbare vogelnesten werden geplukt, het land goed Tjitrap met het buitenverblijf "De Zoete Inval" (hij was inderdaad bijzon der gastvrij) en nog een dozijn andere landgoederen. Toen deze markante figuur, "de grootste Bataviase landheer" in 1 833 heenging, stierf met hem tevens een bekend Mardijker geslacht in de man nelijke lijn uit. De Mardijkers waren voorde Compagnie als militair zeer waardevol en vormden een afzonderlijk corps van de schutterij. Hoewel de meesten van hen geen druppel Portugees bloed hadden, waren ze trots op hun Portugese namen. Tot het begin van de 1 9e eeuw handhaafden zij de Portugese taal en Portugese ge- Mardijker met echtgenote in de merk waardige. quasi Europese kleding, die bij deze bevolkingsgroep in zwang was. Het voorkomen van varkens op de tekening wijst erop, dat het hier geen Islamieten betreft. 26

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1989 | | pagina 24