SAMPIT, wie woont er nu op Sampit TONGGÈRÈTS, RATTEN EN DE BOOT LILIAN DUCELLE (5) Naar Indonesië op eigen houtje? 1 r Als kind al had ik een zwak voor insecten, alle insecten, schorpioenen uitgezonderd, die ik niet durfde pakken. Insecten zijn zo klein, zo weerloos en tegelijk zo dapper weerbaar tegen die reusachtige, allesvermorzelende mensen. Wacht maar als die triljoenen vliegende, kruipende insecten goed de pest in krijgen en zich en masse tegen de mensheid keren, berg je dan maar. Nou, die heilzame gedachten liet ik even varen toen ik in Sampit kennis maakte met de ontelbare soorten onge dierte, dat zich onverstoorbaar een plaats toeeigende in onze schamele huishouding. De vriendelijkste was de tonggèrèt, een cicade die met veel poeha door de ramen knalde. Stevig uit de kluiten gewassen, nooit kleiner dan de grootste kakkerlak, vaak zo groot als een kippenei. Ze deden niets pijnlijks of gevaarlijks, ze waren er alleen maar. Een handjevol insect, keihard, als je er (per ongeluk) op trapte gingen ze vaak niet eens dood. Eens zag ik een hond een tonggèrèt ophappen. In de maag van de hond bleef de tonggèrèt door- knorren, echt waar! Afschuwelijk waren de ratten. Mijn hemel wat een beesten, zo groot als konijnen! Tjalie schoot er op met een katapult die binnen handbereik naast zijn schrijfmachine lag. Hij schoot met alles, steentjes, pitten, alles wat maar hard was. De ratten lachten hem hardop uit als hij miste. Ze vraten alles op wat naar hun idee te vreten was. Op een ochtend kwamen de meisjes huilend vertellen dat van al hun boekendiezeop een rijtje op een uitstekende balk tegen de muur hadden staan, de ruggen waren weggevreten. Rogier had een eekhoren tje gevonden. Nog voor hij er een kooitje voor had kunnen timmeren was het arme diertje uit de doos gehaald en opgegeten. In de winkel hadden we er echter minder dan verwacht kon worden, last van. Ik vroeg aan Quaedvlieg wat hij tegen die ratten deed. "Kom mee juf", was zijn antwoord, "dan zal ik u wat laten zien, maar niet over praten." Op bepaalde onopvallende plaatsen in het magazijn waren blikjes met een eigenaardige, korrelige inhoud. Iets blauwigs. "Blauwzuur" zei mijn weinig spraakzame baas, "daar gaan ze abso luut kapot van. En als ze aan de kadavers vreten gaan ze ook kapot. En als u er met uw vingers aanzit dan gaat u ook kapot. Daarom laat ik het u zien. Maar u mag er niet over praten, blauwzuur mag niet, het is het zwaarste gif dat er is." De ratten waren het enige waar ik wer kelijk in Sampit een hekel aan had. Ze waren ongrijpbaar en zo onuitroeibaar. Op een nacht hadden ze het eelt van Tjalie's voeten weggegeten. We sliepen op de grond en zijn voeten staken altijd buiten de klamboe. "Vandaag of morgen eten ze ons helemaal op", zei ik. Er zijn twee soorten mannen: praktische en onpraktische. Een tussenmaat be staat niet. De onpraktische hebben altijd de uniekste ideeën die soms wèl maar meestal ook niet kunnen worden uitge voerd. Door anderen. Maar de orginali- teit lokt velen aan. Op een dag kwam ik thuis en miste de fiets onderaan de trap van het huis. "Waar is de fiets", vroeg ik aan Tjalie. Tjalie tikte een zin af en sloeg z'n armen om me heen. "Geruild", zei hij lachend. Moesson beschikt over een complete logeeradressenlijstvan± 1 50 guest houses, particuliere adressen, etc. Te bestellen door f 9,-over te maken op Postbanknr. 6685. Inlichtingen: tel. 070 - 354 55 00 "Tegen een schrijfmachinelint?" vroeg ik, want daar was hij hard aan toe. "Neen, iets waar wij allemaal, maar vooral jij, veel plezier van zullen hebben: een boot!" Een boot, mijn hemel, wat moest ik met een boot? Tjalie zou gaan vissen, met de kinderen misschien, maar ik? Toen kwam het unieke plan. "We doen de was voortaan op de rivier. Je zet de kleren de dag tevoren in het sop, je koetjekt (wrijven, wringen) die eerst en dan spoelen we die midden op de rivier uit. Geen gesjouw met emmers water, je hoeft de was maar in het water te laten hangen, de stroom spoelt alle zeep eruit. En het water midden in de rivier is veel schoner dan hier aan de kant." "0 ja?" Goed, daar gingen we dan. De kids opgetogen, Tjalie met een emmer vol wasgoed en ik boordevol twijfels. Als ik ergens een hekel aan heb is het aan een boot die niet minstens 5 meter breed op het water rust. Dit was de djoekoen van onze buurman. Een smal spits toelopend ding met smalle zit- plankjes. We konden er met ons vijven net in. Ik aan het achterste eind, Tjalie voorop. Wiebelend duwden we af. Nu moet ik u vertellen dat de Sampit rivier 1 500 meter (anderhalve kilome ter) breed is, de overkant kon je niet eens zien. Het water was (en is nog) zwart. I n het midden van de rivier stond (staat) een sterke stroom. Toen we zo'n 500 meter van de kant af waren zei Tjalie dat ik maar moest beginnen met de was. Ik begon maar met een klein stuk, singletje van Rogier, bukte me zijdelings voorover en meteen kapseizde zowat de hele boot. "Je moet niet zo diep voorover buigen", raadde Tjalie aan, "wacht, geef mij ook maar wat wasgoed, doejij links, ik rechts, dan blijft de boot in evenwicht." Dat ging wat beter, alleen vond ik dat de zeep er niet goed uitging en het water was beslist niet schoner, ook al was het daar 20 meter diep volgens zeggen. "Naar welke kant stroomt de rivier?" vroeg ik. "Altijd naar de kant van de zee", zei Tjalie, "dat weet een kind." "Dan weet ik dat we nu bezig zijn de Java zee over te steken", zei ik. Ik zag geen stukje oever meer, noch links, noch rechts, we dreven met een rotvaart stroomafwaarts. "Ik wil NU terug." "Dan gaan we nu terug", zei Tjalie. "Roeien jongens!" De kleine Rogier rolde bijna overboord toen Tjalie pro beerde de tollende boot weer terug te draaien. De stroom was sterker dan hij dacht, maar net zo sterk als ik gevreesd had. In gedachten zag ik ons in het water, hangend aan een omgeslagen djoekoen. Eindelijk na uren (leek mij) van doodsangst zaten we weer recht en kon er geroeid worden. Omdat er geen land te zien was, links of 40

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1989 | | pagina 38