DE SOLITAIR door Dr. VAN LANKEREN Mooie FOTO-KAARTEN met enveloppe van het INDISCH MONUMENT Den Haag Apen leven in troepen, volgens strenge wetten en gedragspatronen. Deze zijn verdeeld in rangorden en wie tegen de gemeenschap zondigt wordt uitgestoten. Zo ontstaat de eenling, de individu en solitair, als het de kracht heeft in leven te blijven. In de kustbossen leefden verscheidene kolonies onder hun leiders en voor een aap alleen was het moeilijk om daar tussen door te laveren want hun arealen waren nogal uitgebreid. Alleen de randgebieden bleven er dan over en daar hadden de mensen hun kampongs, ladangs en dusuns. Volgens de bevolking leefden er wel vier soorten apen in de bossen maar waar ik hierover schrijf was een beroek- aap, ook wel klapperaap genoemd omdat men in Malakka deze apen vangt en ze africht om klappers te plukken. Wie weet was deze aap ook zo één, heeft eens de benen genomen, de vrij heid gezocht maar werd nergens ge accepteerd. Nu was hij teruggedrongen tot een heel klein jachtgebied van een moederkampong en twee kleine neder zettingen. Met de jaren slim geworden en uitermate geslepen terroriseerde hij zijn rijk op een buitengewone manier. Hij was fors, groot en sterk, al wat op leeftijd gezien zijn grijze haren en had een paar geweldige kaken met enorme tanden. Hij stal en roofde dat het een lust was, vernielde, sarde, plaagde, tartte en dreigde een ieder die hem te na kwam. En niets of niemand kon daar wat aan doen. Men had van alles gepro beerd, jacht, vallen zetten, netten, gif, niets hielp, hij wist zich overal uit te redden. Inheemse jagers met alle soor ten van wapens moesten het afleggen tegen zijn vernuft. De politie deed wan hopige pogingen zonder resultaat. Uit die tijd zal zijn vrees voor vuur wapens wel zijn ontstaan, hij had zeker de uitwerking aan den lijve ondervonden, mensen met stokken moest je uit de weg gaan. Hij was de machtige roofrid der die nam, niet goedschiks maar met geweld. De bevolking moe geworden van de strijd nam hem als een nood zakelijk kwaad. Een verdorven geest was in hem gevaren, een sjeitan, een afvallige ziel van een verdoemde die geen genade kon vinden in Allah's ogen, maar helaas hij was een levend wezen, een demon waar je rekening mee moest houden. Alles en nog eens alles had men gedaan om dit kwaad te bezweren, offers, tovenarij, witte- en zwarte magie, hopeloos, zijn toverkracht en ilmu waren veel sterker. Welke verloren ziel werd in hem geboren, vast een machtige geest die geen rust kon vinden en zich nu wreekte op zijn begane zonden. Allah rahmet allaeisun, het zij zo, onze mach tige vader zijn bedoelingen zijn duister te lezen, wij dienen te aanvaarden, nasib. Maar intussen werden hun vruchtbomen geplunderd, eieren geroofd, openstaan de huizen in wanorde gebracht. Kinderen aan het schrikken gemaakt, vooral meis jes van school kon hij molesteren en onverwachts bespringen en aan hun haren trekken. Terugkerende vrouwen van pasargang met manden koopwaar op het hoofd kon hij aan het schrikken maken, zich op hen werpen zodat alles over de grond rolde waar hij dan in graaide wat van zijn gading was, het was en bleef een verrassing, je kon nooit bepalen wanneer dat gebeurde. Het kwam altijd heel onverwachts en op verschillende punten, je hoorde hem niet en plots was het gebeurd. Gillen, schreeuwen, gooien en slaan hielp niet hij was hen altijd veel te vlug af, hees zich dan overeind en dreigde, grom mend met zijn vervaarlijke tanden en wie wil er nou gebeten worden, een bangsat was het ten voeten uit. Vrou wen en meisjes van de kali, ladang of dusun terugkomend kon hij als een duivel de schrik op het lijf jagen dat ze luid om hulp roepend wegvlogen. Man nen met kapmessen kon hij vanuit de bomen en struiken begluren dat het gewoon angstig werd, om de koude rillingen te krijgen, je wist dat iets naar je staarde, voelde je onzeker maar wist niet wat het was, heel onaangenaam. Soms kwam hij weieens tevoorschijn en bekogelde je met takken en fruit. Bijtijden in drifbuien kon hij als een furie door de ladangs stormen en lukraak alles vernielen wat hij tegenkwam. Er werd zelfs verteld dat hij probeerde kleding van het lijf te rukken en vele argeloze voetgangers moesten er aan geloven, of dat waar was is een tweede WEER VERKRIJGBAAR f 1,50 p. st. BOEKHANDEL MOESSON maar hij was er toe in staat. Vruchten kon hij halfaangevreten laten hangen of de grond was bezaaid met fruit dat hij moedwillig had afgerukt en aangebeten, daarna weggeworpen, zijn vernielzucht kende geen grenzen. Klachten, klach ten, het regende klachten. Kwam er een militaire patrouille dan smeekte het dorpshoofd om hem van de satan te verlossen. Ja dan liet mijn heer zich niet zien of stond op verre schotsafstand aan de takken te schud den, wild te gebaren en luid te krijsen als om je uit te dagen, kom maar op hier ben ik. Schieten op zo'n afstand was onzin en nooit trefzeker, soms deed je het wel, nou dan ging dat monster te keer, ontblote zijn tanden, sprong en danste als een dol geworden element. Hij zond dan fel protesterend zijn verontwaardiging de lucht in en de omgeving was vervuld van zijn kreten. Wat bezielde zo'n beest eigenlijk, ergens was het wel zielig maar hij was een plaag en bleef het. Besloop je hem dan speelde hij kat en muis, kroop heel hoog in de bomen en slingerde weg. Of je hoorde hem wel maar zag hem nergens, ja gewiekst was hij wel. Zijn tactiek was gewoon ondoor grondelijk, je kon er geen peil op trek ken, wispelturig en verraderlijk maar wel op zijn qui-vive. Hij liet zich niet lokken, verleiden of een fout maken, zo voorzichtig was de beroek wel. Jaren heeft zijn heerschappij geduurd en niemand heeft hem ooit er onder gekregen. Waren er gewapende mannen dan was mijnheer zoek en verhuisd naar andere gebieden of hij hield zich voorlopig koest en schuil. Gingen wij militairen dan ongewapend naar de kali om te baden, dan was hij prompt aan de andere oever. Een grijze schim, ngoek, ngoek roepend krr, krr, kss, kss, op en neer springend en zwaaiend met zijn lange armen. Gewoon om moedeloos van te worden maar ergens wel lachwekkend als je de humor ervan inzag hoe dat beest je te grazen nam. Liep je rustig wat in de omgeving te flaneren dan hoorde je plots lawaai in het groen en een grijzende apentronie door de bladeren heen schold je de huid vol in een sarrend apentaaltje. Met enorm kabaal en gezwaai van takken kon hij dan retireren, smerige bandiet dacht je dan en schold terug. Hoe het die struikrover en vrijbuiter later is gegaan kan ik niet vertellen, ik moest die streken verlaten. Misschien is de natuurzo genadig geweest hem te vellen of dat hij uiteindelijk is bezweken aan de vele listen die de bewoners op hem toepasten. 42

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1989 | | pagina 40