O
Van Batig Slot
naar Ereschuld
De laatste tijd verschijnen er weer heel
wat boeken over Indië's verleden. Rijp
en groen door en achter elkaar. Goed
doorwrochte studies, gebaseerd op
moeizaam, degelijk archiefwerk, naast
emotioneel beschreven persoonlijke
voorvallen. Daartussenin zakelijke ver
handelingen en persoonlijke visies over
Indische toestanden en figuren, die niet
meer weg te denken zijn uit de geschie
denis van Nederlands-lndië c.q. Indo
nesië.
Het grootste deel van deze werken
heeft betrekking op het laatste decen
nium van het bestaan van de Neder
landse kolonie in het Verre Oosten, de
jaren 1940-1950 dus. Verder terug
gaande in de tijd blijkt de belangstelling
van onderzoekers meer gericht te zijn
op het Indië van rond de eeuwwisseling
dan op de eerste veertig jaren van deze
eeuw. Dan komen namelijk aan bod de
ethische politiek, de sociale (wan-)toe-
standen onder de Indonesische koelies,
de monopolies van het Nederlands-
Indische gouvernement en wat er nog
meer te becritiseren valt in "Ons Indië".
Het proefschrift dat ik thans wil bespre
ken, handelt over de aanloop tot de
ethische koers van het Nederlandse
beleid ten opzichte van deze kolonie.
Het gaat over de periode 1 860-1 890,
een honderd jaar geleden dus. Dat was
de tijd van het opkomend socialisme en
van de groei van het politiek katholicisme,
die toen nog geen rol van doorslag
gevende betekenis in de Nederlandse
poilitieke arena speelden. Het waren de
liberalen, conservatieven en anti-revolu
tionairen, die in het Nederlandse parle
ment - dus in de regering - het voor het
zeggen hadden. Het Indië-beleid van
deze drie partijen concentreerde zich in
die tijd op de financiële aspecten daar
van. De titel van het boek (Van batig
slot naar ereschuld) dekt uitstekend
de lading.
Waar gaat het eigenlijk om? Indië, of
liever Java, was tot omstreeks 1860 als
het ware één cultuur-onderneming. Het
cultuurstelsel, dat in 1830 door gou
verneur-generaal Van den Bosch was
ingevoerd, was bedoeld de teelt van
zgn. handelsgewassen zoals thee,
koffie, suiker, rubber, tabak, kina op
enigszins systematische, grootschalige
wijze aan te pakken en aan te moedigen.
Dit was het middel om de Nederlandse
begrotingstekorten en staatsschulden,
voornamelijk ontstaan door de harde
lijn van koning Willem I ten opzichte
van de Belgische opstand, aan te zuive
ren. Nederlands-lndië was in die tijd
een wingewest, dat zoveel mogelijk
moest opbrengen en zo weinig mogelijk
mocht kosten. Het batig saldo van de
Indische begroting van al die jaren
belandde in de Nederlandse schatkist.
Toen eenmaal de schulden waren weg
gewerkt, werd deze jaarlijkse Indische
geldstroom gebruikt voor de uitvoering
van openbare werken in Nederland.
Indië was toen inderdaad de kurk waarop
Nederland dreef.
In 1 860 kwam er echter een kentering:
er prijkte een tekort op de Indische
begroting. Het begin van het einde van
de batige saldi. Dat was het sein voor de
Nederlandse politiek om ernstig na te
denken over de financiële verhouding
tussen Indië en Nederland. Financieel
vormden deze twee delen van het
Koninkrijk een eenheid. Betekende dit
dat Nederland automatisch dat ontstane
tekort op de Indische begroting zou
aanzuiveren? Of ging die financiële
eenheid plotseling wat anders be
tekenen?
Inderdaad, een spitse geest opperde de
idee, dat de financiële eenheid van
Nederland en Indië louter administratief
was en dat er feitelijk wel degelijk een
scheiding tussen de Indische en Neder
landse begrotingen bestond. Een poging
om deze feitelijke financiële scheiding
wettelijk vast te stellen stuitte echter op
een Kamer-meerderheid, die de zaak
toch maar liever zo liet blijven. Immers,
als de Indische begroting weer een
batig slot zou opleveren was het gemak
kelijk voor Nederland om dat overschot
weer in eigen land te besteden.
Dat bleek echter louter theorie te zijn,
want met het begin van de Atjeh-oorlog
stegen de Indische defensie-uitgaven
zo sterk, dat in de komende jaren van
een voordelig saldo geen sprake kon
zijn. Ook het beperken van het Indische
aandeel tot verlichting van het Neder
landse budget ontmoette veel haken en
ogen op zijn weg door politiek Nederland
van die dagen.
Al dit gekrakeel zal de lezer zeker ver
moeien, zo komt het mij althans voor.
Zinloos is dat geparlementeer echter
niet geweest. In de discussie van zowel
voor- als tegenstanders van de financiële
scheiding tussen Nederland en Indië
komt telkens de term ereschuld op
tafel. Het debat over de hoogte daarvan
mag voor kenners interessant zijn. Voor
ons is het van groot belang te weten dat
die term tegen het einde van de vorige
eeuw in Nederland een bekende klank
begon te krijgen. Die ereschuld was
Nederland verschuldigd aan Indië, dat
zovele jaren zijn overschotten aan
Nederland geschonken had, terwijl het
zelf te kampen had met een zo goed
koop mogelijk bestuursapparaat en met
zo weinig mogelijk openbare werken.
Toen de 39-jarige Van Deventer in het
voorjaar van 1897 als vermogend ex-
advocaat het broeierige Semarang ver
liet om zich in patria te vestigen, was hij
door de Semarang-lobby er overtuigd
van geraakt, dat iets aan die ereschhuld
gedaan moest worden. Zo kwam dan in
1 899 zijn beroemd geworden artikel in
De Gids. Het werd de basis van de
ethische koers in het Nederlandse beleid
in Nederlands-lndië, een sneeuwbal die
tot een lawine uitgroeide welke het
koloniaal bestel met zich meesleurde.
Deze boekbespreking kan ik, dunkt me,
niet beter beëindigen dan met het
volgende citaat uit het proefschrift zelf
(,P 295):
Gedurende de laatste vier decennia
van de eeuw werd in het parlement en
daarbuiten regelmatig gedebatteerd
over hoe de koloniale politiek zodanig
hervormd kon worden dat ook de
belangen van de kolonie zelf meer tot
hun recht zouden komen. De ethische
politiek betekende in dat opzicht dan
ook geen breuk met het verleden maar
was eerder te beschouwen als een
continuïteit. Er werd voortgebouwd op
ideeën die in de negentiende eeuw al
regelmatig waren geuit. Dat ze pas rond
1 900 reeële betekenis verkregen was
voornamelijk aan drie ontwikkelingen
toe te schrijven. Ten eerste de reeds
gesignaleerde omstandigheid dat de
welvaart van de inheemse bevolking
bergafwaarts ging, terwijl bovendien de
opinie gangbaarder werd dat de staat in
deze een taak te vervullen had. Ten
tweede was het duidelijk dat de ont
wikkelingen in Azië niet stil hadden
gestaan; er zou met andere woorden
geprobeerd moeten worden om de
bevolking door middel van een goed
ontwikkelingsbeleid aan het Nederland
se bestuurte binden. Misschien wel het
belangrijkst was de financieel-econo-
mische factor: door het aantrekken van
de economie was geld voor hervormin
gen aanwezig. Ook in die zin betekende
de ethische politiek een voortzetting
van het verleden."
Dr. R. DE BRUIN
"Van batig slot naar ereschuld" door
Janny de Jong. Uitg. SDU Den Haag.
336 pag., 16 foto's. Prijs f 49,50,
porto f 4,50.
20