uit ontstond het idee om de Atjehse avonturier Teuku Oema, die zich kort tevoren aan het Nederlandse gezag had onderworpen, met gewapende volge lingen een inval in Teunom te laten doen. Op 3 juli werden Teukoe Oema en zijn mannen met de sloep van een Neder lands oorlogsschip naar de kust geroeid, in de buurt van de nederzetting Rigas. Vandaar zouden ze optrekken naar Teunom. Nauwelijks geland overviel de groep echter de bemanning van de sloep, slachtte deze af en verdween, met medeneming van alle wapens, in het binnenland, waar Oema zijn ver loren machtspositie ten koste van de Nederlanders hoopte te herwinnen. 7) De laatste troef, behalve een blokkade of een Britse inval, leek hiermee door de Hollanders uitgespeeld. Het zou echter anders lopen. Op 28 juni had te Londen een gesprek plaats tussen de Engelse onderminister van buitenlandse zaken en de Neder landse gezant, waarbij de eerste te kennen gaf, "geen andere uitweg (te zien) dan een gemeenschappelijk op treden van Nederland en Groot-Brittan- nië".8) Een oplossing die reeds aan de ministerraad was gesuggereerd door de generaal J. van Swieten, die in 1873-74 leiding had gegeven aan de strijd in Atjeh. Deze meende dat een eendrachtig samenwerken de souve- reine waardigheid van Nederland niet zou schaden. 9) Van Bylandt was maar al te graag bereid om de suggestie met Den Haag te bespreken. Den Haag reageerde in beginsel posi tief. Er was echter nog één probleem op te lossen. Eerder in de maand had de minister van koloniën deTweede Kamer zover weten te krijgen akkoord te gaan met een belangrijke uitbreiding van de zeemacht in de wateren rond Atjeh. Dat hield in feite in, dat men het plan voor een volledige blokkade, ondanks Britse bezwaren, wilde uitvoeren. De verhou ding met de Kamer maakte een terug komen op dit plan ongewenst, maar een blokkade stond op haar beurt samen werking met de Britten in de weg. In Engeland begonnen de pers en de op positie zich zo over het lot van de Nisero bemanning op te winden, dat de regering niet lang meer zonder gezichts verlies de gebeurtenissen zou kunnen afwachten. De Nederlandse regering kwam tot de slotsom, tegen de achtergrond van een mogelijk eenzijdig, Brits optreden, dat het schrappen van het blokkadeplan het minst erge van alle kwaad was en ging op 11 juli akkoord met een gezamenlijk optreden. Dat deed nog heel wat stof opwaaien in de Tweede Kamer, waar men welhaast meer verontwaardiging toonde over de houding van de Engelsen en het geklungel van de eigen regering, dan over de opstelling van de Teunomse Een foto uit Atjeh daterend uit het begin van deze eeuw. Op de trap van zijn nieuwe huis in typische Atjehse stijl, staat Teukoe Kali Malikon Adé, bestuurder van een van de ruim honderd kleine zelfbesturende landschappen waaruit Atjeh bestond. In tegenstelling tot wat aan Nederlandse kant bij het begin van de Atjeh-oorlog in 1873 werd gedacht, waren het deze bestuurders, oëlebalangs genaamd, en niet de sultan, die het werkelijke gezag over het land uitoefenden. De macht van de sultan strekte zich niet verder uit dan tot het gebied rondom Kotaradja, Groot-Atjeh. In de rest van Atjeh oefenden de volkshoofden het werkelijke gezag uit. Na de inneming van Kotaradja en de Atjeh-vallei door de Nederlandse troepen, zou deze misrekening zich dan ook wreken. Het verzet onder leiding van de volkshoofden en de godsdienstige partij, de oelama's maakte dat de Atjeh-oorlog tot 1 903 zou voortduren. Bij de organisatie van het bestuur in Atjeh werden de oëlebalangs ingepast in het Ned.-lndische bestuursstelsel. CH.M. radja 10) maar de affaire kwam nu spoe dig ten einde. Toen teungkoe Imam Moeda duidelijk gemaakt werd, dat hij niet alleen de gram van de Hollanders, maar ook die van de Britten riskeerde, koos hij eieren voor zijn geld. In ruil voor vrijlating van de gijzelaars en formele onderwerping aan het Nederlandse gezag, kreeg hij 100.000 gulden en de belofte dat zijn havens open zouden blijven, zolang hij geen vijandige daad zou begaan. De achttien schepelingen die, behalve de al eerder vrijgelaten kapitein en twee opvarenden, de ont beringen en ziekten hadden overleefd, waren op 10 september allen in veilig heid. De Nederlandse verhouding met Engeland was door deze ontknoping behoed voor een langdurige vertroebe ling. De affaire wierp wel een schril licht op de onmacht van Nederland om het conflict in Atjeh tot een oplossing te brengen en haar gezag in het hele gebied te vestigen. Een onmacht die nog pijnlijk lang zou voortduren. Noten: W. Ph. Coolhaas en A. Reid besteden uitvoerig aandacht aan de Nisero-affaire en haar binnen- en buitenlandse com plicaties. M. Kuitenbrouwer noemt haar in zijn "Nederland en het moderne imperialisme" (Amsterdam 1985) in verband met de invoering van het zgn. "concentratiestelsel" in Atjeh en met het spanningsveld van de koloniale betrekkingen tussen Den Haag, Londen en Berlijn. 1Titel van'plaatselijke Sumatraanse heersers. 2. Reid, A. The contest for North- Sumatra. Atjeh, the Netherlands and Britain 1858-1898. Londen 1970. p. 218 (Hierna: Reid) 3. Coolhaas, W. Ph. "De Nisero-kwes tie, Prof. Halting en Gladstone", in: BMGN 78 (1 964). p. 279 (Hierna: Coolhaas) 4. Coolhaas p. 286. 5. Reid p. 236. 6. Coolhaas p. 285. 7. Reid p. 237. 8. Coolhaas p. 291 9. idem 10. Coolhaas p. 295. 5

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1990 | | pagina 5