9 De vooringang van de kraton Kesepuhan in Cirebon. Behalve deze zijn er in Cirebon nog twee kleinere kratons, de kraton Kanoman en de kraton Kecirebonan. Deze drie kratons worden nog steeds bewoond door de sultansfamilies. In de bouwstijl van de kraton Kesepuhan (o.a. de versiering boven de poort en gebouwen en de twee stenen leeuwen op de voorgrond) is duidelijk de Chinese invloed te zien, die in Cirebon sterk heeft doorgewerkt. Volgens de overlevering is deze Chinese culturele invloed toe te schrijven aan de Chinese prinses, die met Falatehan, de stamvader van de Cirebonse sultans, huwde. Deze vooringang is geheel versierd met Delftse tegels, die in de gehele kraton voorkomen als versiering van muren. Sommige zijn een geschenk van de V.O.C. aan vroegere sultans. De kratons, vooral de Kesepuhan, herbergen vele culturele schatten en pusaka's, o.a. enige zeer bijzondere statiekoetsen, schilderijen, calligrafische werken, oude wapens en geschenken die de sultans van de V.O.C. kregen. Ofschoon de regering zich voortaan in officiële stukken van het gebruik daarvan onthoudt, laat zij oogluikend toe, dat de vorsten zich voortdurend zo laten noe men. In 1729 wordt het Sepuh en Anom toegestaan, zich weer Sultan te noemen. Verder erkennen zij de opper hoogheid van de Sunan van Mataram (aan deze verhouding komt in 1 705 een einde) en stellen zich onder bescher ming van de V.O.C., die een fort ("De Beschermer") in Cirebon mag aanleg gen. Het aandeel van de broers in de algemene inkomsten van het rijk wordt zodanig vastgesteld dat de oudste 5/1 2, de tweede 4/1 2 en de jongste (die nu ook een aandeel in de regering krijgt, met de titel Panembahan) 3/1 2 daarvan zal genieten. Tot de dood van Panembahan Sepuh in 1697 blijft de toestand in Cirebon rus tig. Hij laat twee zonen na, over wier opvolging hooggaande twisten ontstaan, waarbij de oudste door zijn ooms, de jongste Pangeran Adipati Cirebon door zijn moeder wordt ondersteund. De Hoge Regering ontbiedt de Cirebonse vorsten naar Batavia en brengt op 4 augustus 1699 een nieuwe regeling tot stand, waarbij de tweede der vorsten de plaats van de overleden Panembahan Sepuh, de derde de plaats van de tweede en de beide zonen van Panembahan Sepuh gezamenlijk de plaats van de derde innemen. Voortdurende opvolgingsstrijd Ten gevolge van de dood van de oudste vorst, Panembahan Sepuh, schuiven de titels in 1 702,1 71 5 en 1733 weer op. In 1 752 ziet men zich door de bezwaren van deze wijze van opvolging genoopt, een nieuw stelsel in te voeren, waarbij de gewone erfopvolging van vader op zoon van elk der vorsten wordt inge steld, zij het steeds onder goedkeuring van de Compagnie. Vanaf die tijd wor den de vier Cirebonse vorsten gewoon lijk bij de namen van Sultan Sepuh, Sultan Anom, Pangeran Adipati Cirebon (of ook Radja Cirebon) en Panembahan Cirebon genoemd. Al in 1 733 is de vierde Sultan Sepuh gestorven en door de vierde Sultan Anom als vijfde Sultan Sepuh opge volgd. Deze vorst voert het bewind gedurende 64 jaar en overlijdt in 1 797. Volgens de regeling van 1 752 moet hij nu niet door Sultan Anom, maar door een van zijn zoons worden opgevolgd. Hiertoe is al in 1 762, met goedkeuring van de Compagnie, niet de oudste wet tige zoon. Radja Kanoman geheten, maar een jongere, uit een ongelijk- gradig huwelijk geboren, aangewezen. Dit geeft bij het overlijden van Sultan Sepuh V aanleiding tot grote twisten. Als in 1773 de (vijfde) Panembahan Cirebon overlijdt, zonder een zoon na te laten, wordt zijn gebied verdeeld onder de takken Sepuh en Anom. Ook de derde vorst, Radja Cirebon, ziet zijn waardigheid opgeheven worden. Nadat hij waarschijnlijk in troebel water heeft willen vissen, wordt hij in 1768 naar Amboina verwijderd. Zijn aandeel in het bestuur en de inkomsten worden aan de Sultan Sepuh opgedragen. Doch hiermee is de onrust niet gestild, te minder daar de Regering de onterfde Radja Kanoman en diens broers Radja Kabupaten en Radja Lautan niet slechts zonder gezag, maar zelfs zonder middelen van onderhoud laat. In 1 802 stijgt de verbittering van het volk tegen zijn Chinese verdrukkers (in Cirebon was het sedert lange tijd gebruik dat op grote schaal desa's aan Chinezen werden verpacht, wat de beschikking over de tijd en de bouwgrond van de bevolking met zich meebracht, met alle daaraan verbonden misbruiken. Dit had, vooral bij misoogsten, hongersnood tengevolge) zo hoog, dat men hen overal verjaagt of vermoordt. Het volk ver klaart zich met warmte voor Radja Kanoman en zijn broers. De Sultans, die de populariteit van de prinsen met lede ogen aanzien, geven hun de schuld van al de beroeringen. Zij worden daarom in 1804 naar Batavia gezonden, waarop Radja Kanoman en zijn broers naar Amboina verbannen worden. De regering is niet in staat de opstand te dempen. Dit lukt pas in 1 806 door het diplomatieke optreden van Nicolaas Engelhard, Gouverneur van Java's noord en oostkust. Tegen de door Engel hard als onmisbare voorwaarde voor herstel van de rust gestelde verheffing van Radja Kanoman, dit ter bevrediging van het Cirebonse volk, dat aan diens terugzetting zijn rampen wijt, heeft G.G. Daendelswel bedenkingen. Hoewel dit voorstel lijnrecht met de vroegere han delwijze van de regering in deze in strijd is, geeft hij toch uitvoering aan dit denkbeeld. Verder wordt aan de Chine zen het verblijf in het binnenland ont zegd, de verhuur van desa's verboden en verlichting van de zware, op de bevolking drukkende, lasten in het vooruitzicht gesteld. Opheffing van het Sultansbestuur In 1807 keert Radja Kanoman uit Amboina terug. De plechtigheid van de investituur draagt Daendels op aan de resident, of (zoals dan de titel luidt) de prefect van Cirebon, Van Lawick van Pabst. Op 25 maart 1 808 wordt Radja Kanoman als derde Sultan onder de titel (lees verder volgende pagina)

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1990 | | pagina 9