De grote Chinese wijk in de benedenstad van Jakarta.
Met hun nieuwbakken "Soenan" aan
het hoofd, overmeesterden de rebellen
in juni 1 742 de kraton van Kartasoera.
Pakoe Boewono II nam de vlucht naar
Ponogoro. Nadat Kartasoera met de
kraton door de Madoerese bondgenoot
van de VOC was heroverd, verliep de
aanhang van Soenan Koening. Deze
onderwierp zich in 1 743 en werd naar
Ceylon verbannen.
Chinese invloeden in Cirebon.
In dit gewest hebben zich van oudsher
Chinese invloeden doen gevoelen die
op de cultuur ervan een stempel hebben
gedrukt. Deze invloed is bijv. terug te
vinden in het aardewerk en ook in de
kraton Kesepuhan (zie ook het artikel
overde sultans van Cirebon in Moesson
van 15 mei 1990). Soenan Gunung
Jati (Falatehan) de stamvader van de
Bantamse en Cirebonse sultanshuizen
was gehuwd met de Chinese prinses
Ong Tien (Putri Cina) uit de Ming-
dynastie, zijn vijfde gemalin.
Er was ook een minder gunstige kant
aan de Chinese invloed in Cirebon.
Sedert lange tijd was het daar gebruike
lijk, op grote schaal desa's te verpachten
aan Chinezen, hetgeen de beschikking
over de bouwgrond en de arbeidstijd
van de bevolking inhield. Dat dit grove
misbruiken met zich meebracht spreekt
vanzelf. De eerste mededelingen over
dit gebruik dateren uit 1 708 en 1 729.
Resident Van Nijvenheim trachtte in
1 772 de verhuur van rijstvelden tever
geefs te beperken. Vooral in tijden van
misoogst steeg de nood hoog bij de
bevolking. Herhaaldelijk (1 778, 1 796,
1 802) kwam het volk in opstand tegen
de Chinezen, welke opstanden tevens
gericht waren tegen het sultansbestuur
en de Compagnie.
Overal in het Cirebonse werden de Chi
nezen verjaagd en vermoord. In 1 806
gelukte het Nicolaus Engelhard, gou
verneur van Java's Noordkust, door
tactisch optreden, een eind te maken
aan de onlusten. De Chinezen werd het
verblijf in het binnenland ontzegd en de
verhuur van desa's aan hen werd
verboden.
Een gelijksoortige toestand bestond in
de Midden-Javaanse Vorstenlanden,
waar het gouvenement de tolpoorten
verpacht had aan Chinezen.
De Chinese kongsi's op West-Borneo
Sinds het midden van de 18e eeuw
hadden zich in de landstreek van Mam-
pawa in Sambas talrijke Hakka-Chine-
zen, afkomstig uit Zuid-China, geves
tigd, aangetrokken door het goud dat
daar werd aangetroffen. De goudmijnen
raakten echter uitgeput, waarna de Chi
nezen landbouw gingen bedrijven. Zij
organiseerden zich in kongsi's, naar het
model van hun voorvaderlijk dorps
systeem. Deze kongsi's hadden ten
doel zowel gemeenschappelijke eco
nomische als politieke belangen te
behartigen. Ze vormden aldus plaatse
lijke republieken. De belangrijkste waren
die van Montrado in Sambas en Mandor
in Pontianak. Hun zelfstandigheid werd
nog vergroot doordat de vorsten van
Sambas en Pontianak het gehele be
stuur (ook politie en justitie) aan de
Chinese hoofden overliet.
Het feit dat zij een vergaande mate van
autonomie wilden handhaven, bracht
hen uiteindelijk in conflict met het Ned.-
Indisch Gouvernement. Bovendien
maakten de Chinezen zich schuldig aan
een levendige smokkelhandel (o.a. in
opium) met Singapore. Na een felle
strijd (1850-1856) werd het verzet
van de kongsi's (waar zich bovendien
geheime genootschappen, zoals de
Tjam San Foei, het Drievingerenverbond
hadden gevormd) die zich geducht had
den versterkt, door Nederlandse troepen
onder aanvoering van Verspeijk, ge
broken.
De kongsi's werden opgeheven, met
uitzondering van die van Mandor, die
niet mee had gedaan met het verzet.
Met het overlijden van het hoofd van
deze kongsi in 1 884 kwam ook aan het
bestaan van deze laatste zelfstandige
kongsi een einde. Af en toe kwam het
ook daarna nog enige malen tot onrust
onder de Chinezen in deze streken,
zoals in 1914, toen de Jong-Chinese
partij, geïnspireerd door de revolutie in
China, 1911-1912 van zich deed
spreken.
Kwamen in de V.O.C.-periode en daar
voor Chinezen naar Indië om een bestaan
te vinden in handel en nijverheid, de
velen die zich er in de tweede helft van
de 19e eeuw vestigden, zochten een
bestaan als contractarbeider op de rub
ber-, tabak- en suikerplantages of in de
tinmijnen. Na afloop van hun contract
keerden zij gewoonlijk niet terug naar
China, van 191 1-1912 van zich deed
zich in een vrij beroep te vestigen.
Positie van de Chinezen
tijdens de Indonesische revolutie en
in het onafhankelijke Indonesië
Tijdens de Indonesische revolutie, die
in 1 945 uitbrak, hebben de Chinezen
zich afzijdig gehouden, ze kozen noch
de kant van de Nedelanders, noch die
van de Indonesische nationalisten.
Niettemin werd ook de Chinese be
volkingsgroep in de bersiaptijd meer
malen het slachtoffer van extremistische
gewelddadigheden, zoals in Malang en
Bekasi. Hun neutrale houding oogstte
weinig waardering bij de Indonesiërs.
Niettemin was de minister van financiën
in het kabinet Sastroamidjojo (1953-
1 955), Dr. Ong Eng Djie, van Chinese
afkomst.
Benard werd hun positie na de mislukte
communistische coup van sept. 1 965.
Vele Chinezen, vaak ten onrechte ver
dacht van communistische sympathiën
vonden de dood tijdens de communis
tenjacht, die na de coup woedde. In
1 967 vaardigde de Indonesische rege
ring wettelijke regelingen uit m.b.t. de
positie van de Chinese bevolkings
groep. Het gebruik van de Chinese taal
en lettertekens was voortaan verboden,
het werd voor Chinezen verplicht een
Indonesische naam aan te nemen. Een
sfeer van wantrouwen beheerst de ver
houding tussen Indonesiërs en Chine
zen.
Een andere factor, die al van oudsher
een rol speelt, is de afgunst die wordt
gewekt door de economische positie,
die de Chinezen in het land innemen. De
economische klasse, die zij vormen is
voor de Indonesiërs moeilijk toegan
kelijk. Nog altijd zijn Chinezen succesvol
in handel en winkelbedrijf, als eigenaar
van transportbedrijven, hotels en res
taurants en een enkele maal als bank-
direkteur.
10