Hersenspinsels van een Indovidu: LEZEN EN SCHRIJVEN (3) IWI om te studeren, na te slaan of gewoon te lezen over ons land van herkomst. Maar zo druk hoeft het beslist niet te worden. Als wou hij mij antwoord geven op mijn vraag waarom Indië een vreemd en ver land is gebleven schreef J. Tideman de volgende regels in het hoofdstuk "Belangstelling in Nederland" van het boek "Hecht verbonden in liefde en leed" - "In latere jaren bewijst een groot aantal geschriften, verhandelingen, tijdschriftartikelen en boeken over land en volk van den Indischen archipel, dat velen zich op weten schappelijke wijze ginds en hier met de studie van land- en volkenkunde bezighielden, doch deze literatuur was allerminst geschikt om de algemene belangstelling voor het volkseigen der Indische volkeren te wekken." - In haar boek "Adat" (IWI 423) doet M.A.M. Renes-Boldingh een verwoede poging om belangstelling te wekken voor het volkseigen van de Bataks. Hun oude adat beschrijft ze als - "de oude, zwarte slagschaduw van het volk, een grimmig ineengedoken dier dat ieder ogenblik zich uit kan strekken om moordend toe te slaan. Er vallen inderdaad slachtoffers. Moedin en Sili staan aan hetgrafvan hun vriend. "Kerkklokken luiden mede in de liederen van verlangen die ruisen over Jojakims graf en het onbewust gedragen heim wee der zangers staat met gevouwen handen voor de troon. Verlangen naar verzoening, naar vergeving, naar de liefde glimlach des Eeuwigen. Verwon derd zien de vreemden de Batakse kin deren aan." Tot hier kan ik de schrijfster volgen. Ook ik stond eens diep onder de indruk van de prachtige gezangen van de Batakse Christengemeenschap aan het graf van de echtgenote van een Batakse vriend. Ook ik zag voorbij gangers stilstaan en luisteren. Maar mevrouw Renes-Bolding gaat verder, richt haar aandacht op die voorbijgan gers en schrijft: "Hun aandeel is het cynisme van het ongeloof, de armoede van een slechts ten halve beleden Mohamed. Ze hebben deze levenshouding aanvaard en ge koesterd als zijnde het eenvoudigste middel om de strijd om het bestaan zo aangenaam en voordelig mogelijk uitte vechten. Nu zijn zij de arme buiten- geslotenen, niet waard in dit mysterie van gezongen geloof te delen". Regels waarvan ik gruw, zo on-lndisch is dit afgeven op andermans geloof; want als er één samneleving is waar binnen de godsdienten vreedzaam naast elkaar werden beleden, inclusief de acceptatie van het geloof in het bijgeloof, dan is het wel de multiraciale Indische samenleving die ik ken. Zo was het bij ons thuis de normaalste zaak van de wereld dat elke donderdag avond, vrijdagavond voor de Islamiet, één van de bedienden met een potje brandende wierook door ons huis liep, het huis van een Rooms-Katholiek gezin met een huisaltaarwaaropdag en nacht het godslampje brandde. En als de donderdag op een feestdag viel en de bedienden er niet waren dan liep mijn vader met de wierook door het huis om de eenvoudige offerplechtigheid in stand te houden. Bij M.A.M. Renes-Bolding mis ik elk begrip om van respect maar niet te spreken, voor de eeuwenoude adat. En als de Christelijke Batakkerk zich in een officiële vergadering heeft verklaard voor het handhaven van de adat, dan werpt ze tegen: "Hoe kan ooit deze adat stroken met de geest van Hem die Liefde en Offer tot voorwaarden van het leven stelt". Ze heeft het vele malen over Liefde met een hoofdletter, terecht; maar liefde voor het land en volk kan ze niet op brengen en dat is onterecht. Zo be schrijft ze de kleurrijke pasar als een plaats van waaruit stank uitwasemingen opstijgen als: "Het volk uit de wijde omtrek te samen dromt en waar rauw vlees en dode vis liggen te bederven tussen welkend groen en stervend fruit in de broeihitte van 't voortschrijdend morgenuur", en aan de kust van Sibolga komt ze tot de volgende natuurbeschrijving: "palmen tegen de heuvelhellingen, palmen die waden door 't opkomende vloedwater, om op de alleruiterste, verdronken kuststrand, peinzend over het water gebogen, hun vertrokken spiegelbeeld te aanschouwen. Afgeleefde bomen storten neer, vegeteren een tijdlang ziekelijk voort op een deel van hun wortelstelsel en sterven dan af. Als een hoge vloed hun stammen niet opruimt, blijven ze liggen, gebleekt door zon en zout, een symbool van 't Indische leven, dat gebruikt, verwerpt en in vergetel heid laat ondergaan". Ik sla het boek dicht en weet, althans voor zover het de lezers van "Adat" betreft, waarom Indië een vreemd, misschien zelfs vijandig land is ge bleven. En datzelfde geldt waarschijnlijk ook voor de lezers van "Het leven in Neder- landsch-lndië van B. Veth (IWI 83). Maar oordeelt u zelf: "En steeds, althans op de kustplaatsen, de gloeiende, brute zonne-licht die verzengende zonne hitte. Altijd is het er heet, heet, heet en weer eens heet, altijd door. Natuur en klimaat bederven den Europeaan. Geen bezieling verschaffen hem dat eeuwige groen en dat vervelende blauw; het verstompt. Den lentelach van Europa kent men in Indië niet. Begin bij Atjeh, volg den Vulkaan-gordel over Sumatra, Java, Molukken, Celebes; eindig bij de noordelijkste punt van de Sangier-eilan- den: overal hetzelfde verschijnsel: degeneratie, ontbinding van den zuiver europeeschen aard". Wie honderdzesenzestig pagina's schrijft over de verloedering van de Europeaan die in de kolonie Indisch man is geworden, kan maar één doel hebben: choqueren. Ik denk dan ook dat hij fijntjes gelachen heeft om de felle reacties waarmee men meende die Indische samenleving te moeten zuive ren van de smet die "Het leven in Nederlandsch-lndië" op haar geworpen heeft. Bas Veth begint zijn boek met: "Neder- landsGh-Indië is voor mij de incarnatie (lees verder volgende pagina) 12

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1990 | | pagina 12