HET BELANG VAN DE BUITENGEWESTEN 1870-1942 P.M. ADRIAANSE OVERLEDEN ECONOMISCHE EXPANSIE EN KOLONIALE STAATSVORMING IN DE BUITENGEWESTEN VAN NED.-INDIË Onder redactie van A.H.P. Clemens en J.Th. Lindblad wordt voor de eerste maal een samenvatting gegeven van de economische geschiedenis van de Bui tengewesten in de jaren 1870-1942. Deze eilanden werden toen steeds belangrijker, doordat ze na onder Nederlands gezag te zijn gebracht, economisch werden ontsloten en zo doende in aanraking kwamen met de wereldeconomie. Toch ging de meeste aandacht van de historici nog steeds uit naar Java en werden de Buitengewesten stiefmoederlijk behandeld in de ge schiedschrijving. Drie met elkaar verband houdende onderwerpen (koloniale staatsvorming, westerse economische bedrijvigheid en inheems ondernemerschap) worden in dit werk aan de orde gesteld. Zeer uiteenlopende sectoren van het bedrijfs leven worden daarbij belicht: het bank wezen op Sumatra, de cultures op de Oostkust van Sumatra, de mijnbouw op Borneo en de Westkust van Sumatra, de economische ontwikkeling van West- Borneo en de Molukken. Terwijl na 1 890 de vestiging van het Nederlandse gezag in de Buitengewesten in versneld tempo plaatsvond, voltrokken de meest ngrijpende economische ontwikkelingen zich niet op Java - zoals voor die tijd het geval was geweest - maar in de Buiten gewesten. De grootste economische expansie voltrok zich in de periode 1905-1930, gevolgd door achteruit gang tengevolge van de economische crisis en gedeeltelijk herstel in de late jaren 30. Het boek, dat is gebaseerd op weten schappelijk onderzoek aan de Rijks universiteit van Leiden is geïllustreerd en bevat talrijke statistieken en een uitgebreide bibliografie. CH. M. "Het belang van de Buitengewesten, economische en koloniale staatsvor ming in de buitengewesten van Ned.- Indië, 1870-1942", verkrijgbaar bij Boekhandel Moesson, prijs f 39,50, porto f 5,50. Op 10 juni jl. overleed in de leeftijd van 91 jaar te Bloemendaal de heer Pieter Marinus Adriaanse, in leven hoofdambtenaar bij het Departement van Binnenlands Bestuur in Ned.-lndië. Tot op hoge leeftijd was hij actief bezig met het behartigen van zaken van algemeen belang. Met name zette hij zich in voorde organisatie van een grote expositie van tekeningen en voorwerpen uit de Japanse kamptijd in het toen malige Museum voor het Onderwijs in Den Haag, die grote belangstelling trok. Mede aan zijn onvermoeid streven is het te danken dat een uitgebreide en historisch waardevolle collectie kamp tekeningen en voorwerpen in het blij vend bezit kwamen van het Museum voor het Onderwijs (thans onderge bracht in het Haagse Museon), zodat ook voor de toekomst deze unieke ver zameling bewaard kon blijven. Voor zijn grote toewijding op dit gebied is de Indische gemeenschap de heer Adriaanse zeker veel dank verschuldigd. Het zijn de laatste jaren juist deze actieve persoonlijkheden, die onze ge meenschap ontvallen en die zo node worden gemist. Ook de redactie van Moesson houdt aan de heer Adriaanse een goede herinnering als een jarenlang trouw meelevende abonnee. CH.M. van de ellende. De twaalf jaren die ik in die streken van ballingschap doorbracht zijn me als twaalf verschrikkelijke dro men". Toch waren de verschrikkingen niet zo verschrikkelijk, of ik heb menig maal smakelijk kunnen lachen. Bijvoor beeld daar waar de boze dromer na een lofzang op het brood in Europa een beschrijving geeft van het brood in Indië: "een homperige substantie om geven door een taaie zwartig-bruine korst. Als ge met een mes er een boterham af wilt snijden, is het, als snijdt ge in een weeken gummi. De bovenkant van 't brood zakt tot bij de benedenkorst", en als ik na het lezen van deze regels de neiging in me voel opkomen om de schrijver het advies te geven het Europese voedsel te laten staan voor Indisch eten, dan merk ik nog geen tien regels verder dat ook daarvan niets deugt. Drie bladzijden schrijft hij vol over "het rommeltje dat rijsttafel heet". Welke Europeaan in Europa eet nu roode peper, waarvan zijn tong, zijn verhemelte, zijn keel en zijn lippen brandt. Welke Europeaan in Europa eet nu trassiik vraag u, stinkende rotgarnalen,eet nu kroe poek, ook al zoo n bijspijs van de rijsttafelkroepoek dat is: afval van de vleeszijde van stinkende buffelhui denenz. enz. Nee, Bas Veth heeft beslist niet bijgedragen aan het feit dat de rijsttafel een succesvol overblijfsel van Indië is geworden. Maar het smakelijkst heb ik toch wel gelachen om het verwoorden van zijn verontwaardiging over het ontbreken van rang en stand in Indische hotels: "Naast het klerkje van vijftig gulden in de maand de generaal op inspectie; in de nabijheid van den rijken koopman, een ambtenar ter beschikking; tegen over een dominee, een scheepskapitein, geplaatst tussen een resident en een boomklerk. En die allen eten van één slechte tafel, logeren in één zelfde soort kamer: 's middags gaat een gouver neursvrouw naar dezelfde mandi-kamer, waar zoo pas het klerkje zijn goedkoop lijf heeft afgedroogd." Hoe is het mogelijk dat men zich kwaad gemaakt heeft om het boek van Bas Veth, waarin hij voor het beschrijven van Indië, naar mijn mening, gebruik maakte van teksten die lijken te zijn overgehouden aan een avondje cabaret. Of is het inderdaad zoals de reisbeschrij ver Richard Katz stelde: "Wat je ook schrijft, één ding zal je niet lukken, tot tevredenheid te schrijven van landge noten in de vreemde (-). Bovendien: in elk land bestaan stilzwijgend gëeerbie- digde taboes die men wel in gesprek ken mag aanroeren maar op straffe van voor onbehoorlijk te worden aangezien - niet in geschrifte." Dat dit ook voor Indië gold is uit vele bronnen, weliswaar steeds anders ge formuleerd, af te leiden. Daar rustte een zwaar taboe op het schrijven van ver halen die het prestige van de Europeaan in de koloniën kon aantasten. Multatuli heeft het ggweten. Bas Veth natuurlijk, maar ook mevrouw Szekely-Lulofs heeft de kranten gehaald om de "schandelijke wijze" waarop ze in het boek "Rubber" over het plantersleven in Deli schreef. "Er werden bacchanalen gehouden, zo als Deli niet in zijn ruwste tijden had meegemaakt. Er werd gedronken, ge speeld, gedanst, geflirtHet was geen flirt meerHet was gewoon liederlijk heid". Dat fatsoensnormen zover overschreden worden, dat het gedrag op clubavonden het predicaat liederlijk verdient, kwam en komt overal voor. Niets uitzonderlijks dus, maar als de schrijfster aan de liederlijkheid vele bladzijden wijdt omdat ze die onmis baar acht in haar roman over Deli, dan ontkomt ze niet aan het aspect "kolonie" bij het opvoeren van getuigen: de Inlandse bedienden. r^NÉ SCHAFER 13

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1990 | | pagina 13