Chinese invloed op de kunstnijverheid in Indonesië door J. VEENENDAAL Op 9 oktober 1 990 is het 250 jaar geleden dat in Batavia ca. 10.000 Chinese mannen, vrouwen en kinderen door Nederlandse inwoners van die stad werden vermoord. De aanleiding tot deze uitbarsting van geweld waren geruchten dat Chinezen tegen het Nederlandse bestuur een opstand zouden voorbereiden. Inderdaad waren in de omstreken van Batavia wel ongeregeldheden gemeld. Van een samenzwering was geen sprake zoals ondermeer blijkt uit het feit dat bij Chinezen die binnen de poorten van Batavia woonden nauwelijks wapens werden aangetroffen. Een van de meest afschuwelijke aspecten is dat de moordpartijen tot 12 oktober voortduurden zonder dat de Indische Regering ingreep. Velen zijn omgekomen tijdens het plunderen door o.a. zeelui, maar ook burgers en militairen deden er aan mee. Zelfs na 12 oktober werden nog Chinezen aangevallen en omgebracht. De toenmalige gouverneur-generaal Valckenier werd voor het bloedbad verant woordelijk gesteld en voor berechting naar Nederland gestuurd. De vrees dat de keizer van China economische sancties tegen de Nederlanders zou instellen was groot, maar bleek achteraf ongegrond. Het aanzien van de VOC had niet erg geleden behalve dan dat de Chinese jonken voorlopig Batavia niet aandeden. Dat er zoveel onschuldige mensen het slachtoffer zijn geworden maakte ook in die tijd indruk, maar men twijfelde toen niet aan de kwade bedoelingen van een aantal van hen. Hoewel het hier niet de bedoeling is om een verklaring te geven voor de precieze oorzaken van de "Chinezenmoord" zal ik enkele gebeurtenissen aanhalen om de psychologische toestand van de toenmalige Nederlandse bevolking weer te geven. In maart 1657 werden matrozen en soldaten gewaarschuwd zich niet bij de Chinese "topbanen" (gokplaatsen) op te houden of Chinezen te molesteren. Door de Raad van India (toen de opperste raad van de VOC-vestigingen in India, Indonesië, Sri Lanka, Zuid-Afrika, Tai wan en Japan) werd geschreven dat zij zich niet ontzagen Chinezen "moeyte, quellinge, jae schandelyck geweld aan te doen, deselve haer spelen turberen- de, stootende, slaende, ja dickwils hun geldt, dat op de baene staet, diefachtich ontroovende Besloten werd iedere overtreding met dwangarbeid te bestraffen. Gelukkig was de Indische regering toen alert en werd escalatie voorkomen. Al eerder werden willekeurig Chinezen aangeval len omdat een aantal van hen van brand stichting werd verdacht. Toen kon door ingrijpen verder onheil worden voor komen. Met zo'n mentale gesteldheid kan bij toenemende spanning tussen twee bevolkingsgroepen een enkel in cident escaleren tot massale onlusten. De ongunstige economische ontwikke ling in de decennia voorafgaande aan het rampjaar 1 740 was slechts de voe dingsbodem voor de al aanwezige infectie. Toen de Nederlanders voor het eerst Indonesië bezochten troffen zij o.a. in Bantam Chinezen aan. Elders aan de noordkust woonden verspreid kleinere groepen Chinezen, maar door toedoen van de Nederlanders nam de immigratie een grote vlucht. Al in de eerste reglementen, door de Heren XVII in 1617 opgesteld, werd immigratie naar de Molukken aanbevolen. Laterzou J.P. Coen deze politiek voortzetten en in feite bleef de houding van de verschil lende gouverneurs-generaal hetzelfde. Wel werd er getracht van tijd tot tijd illegale immigratie tegen te gaan. Over het algemeen is echter persoonlijke waardering zoals die uit reisbeschrij vingen en archiefstukken blijkt nogal wisselend en tegenstrijdig geweest. Deels had men behoefte aan de kundig heden en werklust in de nijverheid, handel en landbouw. Deels becritiseerde men de welvaart of geldzucht die natuurlijk direkt samenhing met eerst genoemde kwaliteiten. Juist tegenover de Javaanse bevolking konden Chinezen een economische voorsprong opbou wen. Later werden daarom in sommige gebieden (Preanger) maatregelen ge troffen om immigratie te verhinderen. In de Molukken en op Java treffen we vnl. Chinezen aan afkomstig uit Fukien (Hokkien Chinezen). Veel in Indonesië voorkomende Hokkien familienamen zijn Tan, Liem, Oei, Ong en Tjoa. Zij behoren tot de belangrijkste groep im migranten en hielden zich veel bezig met allerlei handwerk, handel en land bouw. Voor de komst van de Europea nen, voor 1 500, waren veel Chinezen afkomstig uit Yunnan (Ma, Bong) en Swatow (Gan). Bij de latere 1 9e en 20e eeuwse immigratie kwamen Chinezen uit de buurt van Kanton naar de andere streken van Indonesië (Palembang, Banka en Kalimantan) waar zij vnl. landbouw bedreven. Aan F. Valentijn, een dominee die vele jaren op Ambon heeft gewoond, danken wij een zeer uitgebreid boekwerk over Indië. Wij geven zijn mening hier graag weer omdat hij ook over de Chinese kunstnijverheid enige interessante beschrijvingen heeft gegeven. Hij zegt over Chinezen "het is een ongemeen schrander, beleefd, naarstig en gedienstig volk, dat groote diensten aan Batavia doet. Zij plagten niet alleen groote handel in de stad met thee, porcelein, zijde stoffen en lakwerk te doen, maar zij oefenen zich ook zeer naarstig in veel ambachten, zijnde zeer goede smids, timmerlieden, zeerfraaye stoelmakers, zoo die men in een salet zet, als van ongemeene sierlijke draag stoelen. Zij vernissen en vergulden zeer fraai. Een beschrijving van CSW Graaf van Hogendorp uit 1 830 toont aan dat hierin in ruim honderd jaar niet veel is veranderd. Hij geeft een lijst van beroe pen, waarbij o.a. meubelmakers, smeden, timmerlieden en goudsmeden, die door Chinezen worden uitgeoefend. Kort na de gebeurtenissen op 9 oktober voelde men natuurlijk het grote tekort aan arbeidskrachten. Er werd toen een lijst van beroepen opgesteld die nood zakelijk waren voor het functioneren van de Bataviase maatschappij. Onder andere had men behoefte aan meubel makers en zilversmeden. In het totaal waren vele duizenden mensen nodig en de Indische regering wilde dat hierin werd voorzien door Chinezen. Opnieuw werd immigratie van Chinezen gesti muleerd. Wel keerden de aan het bloed bad ontsnapte Chinezen terug maar hier betrof het voornamelijk oudere mensen die elders moeilijker konden aarden. Ongetwijfeld waren vakbekwa me jongeren overal op Java welkom en hadden zij geen lust om naar dat oord terug te keren. Vanaf 1 837 werd de immigratie gestopt maar in de jaren 1 844 en 1 846 werden handwerkslieden van dit verbod uitge zonderd. Het grote belang van de Chi nese vakman voor Indië wordt hiermee nog eens duidelijk onderstreept. Hierna volgde nog een periode van wisselend toelatingsbeleid. (lees verder volgende pagina) 20

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1990 | | pagina 28