Ter herinnering en als eerbewijs aan de Chinezen die in 1 740 omgekomen zijn wil ik in dit artikel een beschrijving geven van de kunstnijverheid die in Indonesië door Chinese handen is ver vaardigd of sterke Chinese invloed ver raadt. Tevens wil ik wijzen op een pas sage voorkomend in het boek "Java", in 1 855 geschreven door W.L. Ritter en door E. Hardouin geïllustreerd. Ritter stelt, in verband met het feit dat toen veel Nederlanders met vrouwen van gemengd Indonesisch-Chinese afkomst (peranakans) huwden, dat de Chinese Njai trouw is en goed voor haar kinderen zorgt. Het jaar 1 740 heeft daarom voor vele Nedelanders nog een extra be tekenis. Ontwikkeling Indonesische kunstnijverheid Over de kunstnijverheid in Indonesië in vroeger tijden is niet veel bekend. Slechts de tempelreliëfs op de vele bouwwerken uit de Hindoe-Javaanse periode geven voor die tijd de nodige aanwijzingen en ook opgravingen waar bij bronzen en gouden voorwerpen aan de oppervlakte worden gebracht be wijzen dat de kunstnijverheid op een hoge trap van ontwikkeling stond. Op Bali is het artistieke niveau en ook de technische kennis op het gebied van edelsmeedkunde, bouwkunde en hout bewerking bewaard gebleven. Op Java kan weliswaar van een terugval ge sproken worden, maar die geldt dan niet voor de vervaardiging van wapens. Zwartgelakte stoel. Batavia 18e eeuw. Gereja Sion, Jakarta. Het lijkt wel of de oude verworven heden zich in deze tak van nijverheid gehandhaafd hebben tot in deze eeuw. Al in de 1 6e eeuw waren krissen export artikelen van Java en dus blijkbaar inte ressant genoeg. Later in de 1 7e en 18e eeuw waren krissen gewaardeerde relatie geschenken aan Nederlandse VOC-dienaren en er zijn vele aan de Oranjes geschonken krissen bewaard gebleven die bewijzen dat er nog steeds voorwerpen van hoge kwaliteit ver vaardigd werden. Een geheel andere tak van kunstnijver heid ontdekken we in de decoratie van huizen en in gouden en bronzen sieraden der hoofden van de andere eilanden van Indonesië, zoals bijvoorbeeld Solor, Timor, Nias, Sumatra (Batak) en Borneo (Dajak). Sommige op Java voorkomende motieven, zoals het toempal motief, worden ook daar aangetroffen maar die zijn ongetwijfeld van later datum dan de oorspronkelijke kunst die een zekere gelijkenis heeft met de decoratie die op het vasteland werd gebruikt tijdens de Dong-Song periode. Zeker is dat vele versieringsvormen eeuwenlang werden gebruikt zonder noemenswaardige ver andering te hebben ondergaan. Met de komst van Chinezen en Nederlanders worden nieuwe gebruiksvoorwerpen en versieringsmotieven geïntroduceerd. De Nederlanders brachten grote aantal len slaven mee afkomstig uit India. Hieronder waren velen die een hand werk uitoefenden zodat nieuwe elemen ten konden worden toegevoegd aan het reeds bestaande arsenaal. Daarnaast floreerde nog steeds de han del tussen Sumatra en Zuid-lndia. Men dient er daarom op bedacht te zijn dat sommige motieven (bijvoorbeeld op deuren en stijlen) uit de Hindoe-Ja vaanse periode zouden kunnen stam men, maar evengoed door de latere contacten nieuw leven is ingeblazen. Duidelijk is dat in Indoenesië vele vreemde invloeden zijn waar te nemen. Dit geheel mag echter niet als on-lndo- nesisch worden gezien want de kunst nijverheid daar is altijd direkt als Indo nesisch herkenbaar, net zo goed als Delfts typisch Nederlands is, ondanks dat de decoratie soms nauwelijks van Chinees werk is te onderscheiden. Meubelen en lakwerk Bij het bestuderen van meubilair in Indonesië dienen we te beseffen dat het hier gaat om een nieuwe tak van nijverheid die door Nederlanders en Chinezen naar Indonesië werd overge bracht. Voorlopig maakte de Indonesiër geen gebruik van meubilair en besteed de hij zijn kundigheden liever aan kris- grepen of aan houtsnijwerk van huizen zoals bijv. te Koedoes en Japara. In de Babad Tanah Djawa wordt verhaald hoe bij bezoek van een Nederlands gezant schapeen paar krukjes in elkaar worden gezet ten gerieve van deze buitenlan- Zwart met goud gelakte sirihbak met zilveren toebehoren. Palembang, 19e eeuw. Museum Nusantara, Delft. ders. Natuurlijk bezat men daar wel de "dampar kencana", maar deze gouden kruk was uitsluitend bestemd voor de vorst. Pas vanaf de 2e helft van de 1 8e eeuw worden meubels op grotere schaal gebruikt door de Javaanse adel. Buiten Java kende men in Lampung de pepadon. Deze "erezetel" was ontstaan tijdens een periode van intensieve han delscontacten met Bantam, waar het paleis van de sultan al in de 1 7e eeuw was ingericht met Europese meubelen. Men zag dat het gebruik van stoelen uitsluitend bestemd was voor de hoog ste stand. De stoel is toen net als de pajong een symbool geworden waarmee de belangrijkheid van de gebruiker kon worden aangegeven. Oorspronkelijk woonden Chinezen in Indonesië in huizen in Chinese stijl en gemeubileerd met Chinese meubelen, deels ter plaatse gemaakt, deels geïm porteerd. Op een 1 7e eeuwse schilderij waarop in vogelvlucht Batavia is afge beeld kunnen we duidelijk de indeling van voorhof, binnenplaats en hoofdge bouw herkennen (zie F. de Haan Platen atlas Oud Batavia). Valentijn beschrijft de inrichting als volgt: "In hunne huizen is mede alles zeer net. Men heeft gewoonlijk voorin den ingang of voorhof derzelven eenige verglaasde vierkante potten, met eenige aarden en sierlijke boompjes of andere gewassen er in, waarvan zij groote liefhebbers zijn, met eenige porcelijne grotjes, hier en daar aan wederzijden van de ingang verdeeld, of wel in een halfrond geschikt, met enige grote open potten met goud visjes er bij staande, 't geen voor iemand, die eerst binnenkomt, geen kwade ver toning doet. In deze huizen ziet men gewoonlijk een fraai stel verlakte, zeer gemakkelijke lage stoelen, met twee zij leuningen, van achteren met een rad naar de rug uitgehold breed blad". In de boedelbeschrijving van Tan Liang Qua die in 1715 te Batavia overleed (lees verder volgende pagina) 21

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1990 | | pagina 29