Augustus 1945 toe te spreken: "You all very good men", morgen krijgen jullie vrij, jullie krijgen meer en beter eten en jullie hoeven niet meer hard te werken. De andere dag moesten wij weer voor de Japanse commandant op appèl komen, deze deelde ons toen mee: "The war is finished". Wij konden onze oren niet geloven en een zwak gejuich kwam uit de groep. Wij konden weer inrukken en toen pas begon het tot ons door te dringen dat de oorlog toch wel afgelopen zou zijn. Het was een heel vreemde gewaarwording, het was zo leeg, zo stil, je miste alle spanningen - allemachtig is dit de vrede? Een onwezenlijk gevoel, onvergetelijk gewoon. Een dag of wat later werden wij op de trein gezet, weliswaar weer in een goederentrein, maar niet meer op het dak maar in de wagons, die vooraf schoon waren gemaakt. Wij vertrokken in noordelijke richting, en op de stations die wij aandeden, kregen wij allerlei etenswaren van de Thais en wij verkochten voor grof geld onze restanten dachenan en penicilline- tabletten. Wij geloofden nog steeds niet dat de oorlog werkelijk voorbij zou zijn, je had geleerd de Jap nooit te vertrouwen. Na anderhalve dag reizen kwamen wij in Radbury waar wij waarachtig door Engelse officieren werden opgevangen. Toen pas waren wij ervan overtuigd dat het vrede was. Van hen hoorden wij dat die dag 18 augustus 1 945 was en de vrede op 1 5 augustus een feit was. Die onvergetelijke vrede.... O.E. ROGIER Ergens in het zuiden van Thailand ligt Seratuthany waar wij als Japanse War Prisoners verbleven. Ons kamp lag aan de oever van een brede rivier, die zeker de Rijn evenaart en uitmondt in de Zuid-Chinese zee bij het Thaise plaatsje Bandon. Stroomopwaarts, circa tweehonderd meter van ons kamp lag de grote spoorbrug in de noord-zuid verbinding in het water, na zware bombardementen van de geallieerden. Wij werkten hierin ploegen het hele etmaal door; het werk was allerlei materialen, ook oorlogstuig, die uit de richting Malakka werden aangevoerd, hier uit de treinen te halen, in pontons op de rivier te laden en deze naar de overzijde te brengen; uitte laden en weer in gereedstaande treinen te stouwen. Deze treinen vertrokken dan verder in noordelijke richting. Het was hier een enorme bedrijvigheid die door de geallieerden in de gaten werd gehouden. Luchtalarm was hier elke dag, ook maakten wij hier het bombardement op het stadje Seratu thany mee, dat volkomen met de grond gelijk werd gemaakt. Bij een luchtaanval, dat twee tot drie keer in de week plaats vond, was het rennen geblazen, je dook in het groene drabbige moeras naast het kamp of als je meer geluk had in een éénmans kuil van de Jap. Dit waren schuttersputten, net voldoende voor één man, van waaruit de Jap met een mitrailleur op aanvallende vliegtuigen schoot. Voortdurend waren je zenuwen tot het uiterste gespannen, dat maakte je dood moe; je prees je gelukkig als het avond begon te worden. Ondanks alles was ons moreel hoog te noemen, wij waren overtuigd dat de bevrijding nabij was. De Thais waren in die periode ons zeer goed gezind, als er zich maar een gele genheid voordeed, werden ons allerlei etenswaren toegestopt, het V-teken gemaakt met de woorden: "Olanda OK". Elke avond gingen enkele jongens van ons, via het aarde-donkere moeras, het kamp uit om contacten te leggen met geallieerde spionnen, die in de buurt van het kamp gedropt zouden zijn. Deze contacten werden inderdaad gelegd en onze jongens kwamen terug met peni cilline, vitaminen en andere genees middelen, die wij o zo hard nodig had den. Tekenen dat de vrede nabij was, werden steeds sterker. Bombardementen wer den minder, slechts luchtverkenningen werden uitgevoerd en Japanse vlieg tuigen hadden wij niet meer gezien. Op een dag kwam de Jap met grote balen het kamp binnen en elk van ons kreeg twee onderbroekjes; uit de ver pakking bleek dat het een Rode Kruis zending was, die wij veel eerder hadden moeten krijgen. Geruchten deden de ronde dat Japan zwaar door de Amerikanen gebombar deerd zou zijn. Het moet in augustus zijn geweest toen op een dag de Japanse kampcomman dant (wij wisten dag noch uur in het kamp), ons bij elkaar liet komen en ons met de gebruikelijke woorden begon

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1990 | | pagina 12