OVER EEN SPEL EN OOM JACK SI DOGOL en SI TOLOL Vijf jaren woon ik nu in Waddinxveen, ineen vrij lange straat. Vraag me echter niet, echt niet, om vijf namen te noemen van bewoners van die straat. Een enkel gezicht ken ik natuurlijk, maar wie precies in welk huis thuishoort en met welke kinderen zou ik werkelijk niet weten. Interesseert me eerlijk gezegd ook niet. Ziehier een staaltje van moderne sociale betrokkenheid waarover geleerden zich mogen buigen. Als je in je eigen straat al niemand kent, laat staan in een stad als Jakarta. Maar ziet: elke dag had ik wel één afspraak en daarbuiten korte of lange gesprekken met mensen die je zo ontmoette. Alle maal erg leuken interessant, maarthuis vroeg ik me even af waarom ik in Waddinxveen niet regelmatig op men sen afstap om bijvoorbeeld van gedach ten te wisselen over verschillende ge meentelijke verordeningen en het cul tuurbehoud in dit stadje aan de Gouwe. Op deze vraag zijn een paar redelijke antwoorden te verzinnen, maar wat ik maar zeggen wil is dat het schrijven over ontmoetingen meteen aantal (voor aanstaande) Indonesiërs net zo relatief is als het schrijven over herfstbladeren. Takken worden toch weer groen. Je vraagt wat meningen, je zoekt wat verklaringen, je informeert naar wat achtergronden en als je die hebt ge kregen neem je hartelijk afscheid. De een heeft weer wat stof voor kopij, de ander heeft, meestal voor de zoveelste keer, wat vragen beantwoord en dat heel open of heel voorzichtig. Maar hoe en wat ook door welke journalist of schrijver geschreven zal worden, de invloed ervan is per saldo toch nul kommma nul. Eigenlijk is het allemaal spel, al dat ge-ontmoet en geïnterview. Aan een minister bijvoorbeeld moet je niet vragen hoe het nou zit met de mogelijke persoonlijke belangen van de president in de economie. Dat kun je wel voorleggen aan een "dissident", die verwacht niet anders. En een redacteur moet je niet jennen met perscensuur waar hij mee te maken heeft. Wanneer je nu dat spel volgens de regels speelt, dan krijg je toch wel "het plaatje". En dat plaatje ziet er precies zo uit zoals je allang kon weten of vermoeden, want er is nog altijd weinig nieuws onder de zon. Ook Indonesië is zoals het is. Natuurlijk dient de 21 e eeuw zich ook in dat land aan, maar op zijn Indonesisch. En men sen uit het westen kunnen bij sommige toestanden nog zo heftig het hoofd schudden of nog zo lyrisch of veront waardigd schrijven, het (feodale) rollen patroon zal daardoor geen fractie wor den gewijzigd. Wat mijns inziens binnen een paar jaar wél ingrijpende veranderingen zal brengen is de invloed van televisie die met bepaalde westerse programma's barsten zullen veroorzaken waar die, mijns inziens, nu net niet zouden moeten komen, maar daarover een andere keer. Oom Jack Indonesiërs. Honderdzeventig miljoen Indonesiërs. Nog geen twintig heb ik serieus gesproken. Ik zei toch al dat alles relatief is. Maar hoe dan ook, laat mij om te beginnen u kort kennis laten maken met een eenvoudig man: oom Jack. Eens een keer iemand anders dan Ruud Lubbers, Sonja Barend of buur man Piet. En is dat niet de bedoeling van alle schrijverij? "Mijn naam is Jack. Noem mijn achter naam maar liever niet. In 1 922 ben ik op Ambon geboren. Ikhebde Hollands- Inlandse School doorlopen en daarna in Djocja begonnen aan een studie aan de Hollands-Inlandse Kweekschool. Toen mijn vader met pensioen ging, hij was korporaal, ben ik echter met die studie gestopt. Naar Soerabaja gegaan en daar opgeleid als ziekenverpleger bij het C.B.Z. Na drie jaar werd ik mantri- verpleger. Geplaatst op Dobo, daar twee jaar gewerkt en toen brak de oorlog uit. Kapitein Edwards van Muijen en luitenant Snel hadden daar de leiding over 40 soldaten. Die hebben op ver schillende eilanden in de Molukken strijd geleverd. Maar natuurlijk moes ten wij ons uiteindelijk terugtrekken, helemaal tot het laatste eiland in het zuiden. Op een dag vloog een Hudson- vliegtuig over. Met grote lappen op het strand hadden we alles al voorbereid: "send more ships or men". De piloot gooide toen een sigarenblik naar be neden met daarin een briefje: "over drie dagen komt een schip bij zonsonder gang. Make big fire." "Kapitein, mag ik meegaan?" vroeg ik, maar hij zei dat ik moest blijven om zieken te verzorgen. Ik verzamelde toen mensen die terug wilden naar Dobo, totaal 28 waaronder vrouwen en kleine kinderen. We pikten een grote zeilprauw en daarmee zetten wij koers naar Port Darwin, Australië. Onderweg kwamen we een vrachtschip, begeleid door een jager, tegen die op weg was naar Nieuw- Guinea. Direkt hesen wij de rood-wit- blauwe vlag. Jager: "Where do you come from?" Wij: "From Dobo Island". Jager: "Where are you heading?" Wij: "Port Darwin". Jager: Go straight ahead". Jager voer verder. Na een paar dagen kregen we de vuur toren van Port Darwin in zicht. We gingen aan wal en kregen rantsoen voor drie dagen. En zo ben ik in Australië gekomen. Daarna heb ik nog meegedaan met inlichtingen-operaties, maar laat dat maar zitten. J.J. Nortier heeft in zijn boek "Acties in de archipel" daarover geschreven. (Blz. 285 e.v. - R.B.). Na de oorlog heb ik een baantje gehad bij vliegmaatschappij Quantas en nu ben ik dus al jaren gepensioneerd. Hier ben ik niks, ik heb geen inkomen. Soms krijg ik wat geld van familie. Als ze me zouden vragen, zou ik best naar Holland willen. Hier doe ik immers niks." R.B. TT I door F. Mathéron Gesprekken, ervaringen, anecdotes verteld (èn gespeld) in onvervalst petjok. Illustraties Poirrié f 13,50 porto f 2,50 16

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1990 | | pagina 16