IETS OVER TOERISTEN EN HET VERKEER Quip We zien het allemaal voor ons: een stad in Indonesië en druk verkeer, altijd druk verkeer want er zijn gewoon veel mensen. Auto's, vrachtwagens, kleine bussen, grote bussen met enorme walmen uitlaatgassen persen zich een weg tussen duizenden andere auto's, vrachtwagens en bussen en tienduizenden voetgangers en fietsers. En dan opeens, zoals in Yogya, stort zich een becak in dat verkeer. Een becak met een zwoegende becakrijder en twee spierwitte toeristen in korte broeken. Gelukkig hebben sommigen nog een blik van "wat zit ik hier eigen lijk voor joker maar er zijn er nog genoeg met een smoel van wat exotisch allemaal, echt Azië. Én neem van mij aan dat zulke lui onbeschoft afdingen bij het afrekenen. Wat ik maar zeggen wil: becaks zouden inderdaad niet meer mogen en in ieder geval westerlingen zouden hun veelal overvoede zware lijf op een andere wijze moeten verplaatsen. Het is gewoon geen gezicht meer. Brede wegen, hoge gebouwen, druk, vol, 1 990 en opeens een becak met witte vulling en een strohoed op. En dan heb ik het niet eens over de welhaast ethische vraag of je een becakrijder vroeg dood moet laten fietsen. Goed voor het milieu, zo'n becak, dat wel en als hij niet zou trappen, zou hij misschien ook niets verdienen, zeker. Maar geef hem dan geld, laat hem plaats nemen en ga zelf fietsen! Actief Indonesië Doen, heet dat. Wat dat verkeer betreft: lange tijd heb ben wij ons hier geamuseerd met dat toeteren, links-rechts inhalen, tussen voegen, abrupt stoppen enz. En nooit een ongeluk. In Yogya brak bij mij echter het besef door dat dit alles geen amusement is, maar een kwestie van mentaliteit. Gemotoriseerde wegge bruikers willen daar geen donder te maken hebben met welke andere weg gebruiker en voetganger ook. Vandaar dat geclaxoneer. Dat betekent niet "pas op", maar "opzij jij". Als je bijvoorbeeld ziet hoe in Yogya becakrijders door auto's letterlijk naar de kant worden gedrukt, dan is dat niet leuk meer. Dat hij niet vermorzeld wordt, is geen kwes tie van rijvaardigheid maar van puur geluk. Indonesië is nog altijd een land van rangen en standen, zij het dat rang en stand daar uitsluitend gebaseerd is op het hebben van geld. Die hiërarchie zie je ook terug in het verkeer. Personen auto's (luxe auto's) staan bovenaan en nemen dus altijd voorrang, zeker als het een BMW, Mercedes of Volvo betreft. Daarna komt het mindere verkeer zoals taxi's, bussen en vrachtauto's. Niet gemotoriseerde weggebruikers mogen achteraan sluiten met als uiterste staart de becakrijder. Voetgangers tellen niet mee. Zeker, het verkeer vindt hoe dan ook zo zijn dagelijkse weg en iedereen accepteert dit. Wat moet een jochie uit Nederland dan daarover oordelen? Wil hij ook niet, hooguit wenst hij de becak rijder toe dat hij ooit nog eens taxi chauffeur zal worden. Maar om terug te komen op de toerist en het toerisme. Veel is daarover te zeggen, maar voorop zij gesteld dat we het natuurlijk niet hebben over schofte rige bandieten of zo. Wèl over verwende, eigenwijze mensen uit het westen met westerse manieren en opvattingen. En met westerse hypocritie. Heeft men in Nederland de mond vol van sociale rechtvaardigheid, een menswaardig bestaan voor iedereen, eerlijke prijzen voorde koffieboeren enz., in Indonesië zullen velen het niet nalaten om bijvoor beeld tot het uiterste minimum te tawarren en straatverkopers als honden van zich af te schudden. Komen 's avonds in Yogya straatmuzikanten het erf van het guesthouse op om daar, tegen een lichte vergoeding uiteraard, prachtige Javaanse muziek ten gehore te brengen, dan moet je zien hoe het merendeel van de naar cultuur hunke rende toeristen dom en onbehouwen reageert. Natuurlijk, hun top 40-oren zijn die tonen niet gewend, laat staan dat ze die begrijpen, maar zo fout is, is dat de toerist zich totaal niet interesseert in wat voor land hij is. Altijd en overal blijft hij zichzelf en nooit zal hij zich aanpassen aan wat ooit 's lands zeden en gewoonten werd genoemd. Indo nesië is warm. Dat is bekend. Het is warm, dus de toerist trekt zoveel mo gelijk kleren uit. Dat hij (of zij) er dan veelal belachelijk en onsmakelijk uit komt te zien, interesseert hem niet. Het is warm en daar gaat het om. Of er ook mogelijkheden zijn dat hij zich op een manier kleedt die toch past bij de temperatuur maar niet gênant is in een Javaanse omgeving, zal nooit bij hem opkomen: hij is immers toerist. En reken maar dat de Javanen hun blik naar de grond richten als er weer iemand aan komt met vier lagen buik, hangborsten, een harige rug en beentjes op sandalen. Behalve becakrijders, die hebben de grootste lol. Maarde toerist heeft geld. Heeft hij duizend gulden, dan heeft hij 1 miljoen rupiah en voor de meeste I ndonesiërs is dat nog altijd een astronomisch bedrag. Dus de toerist mag veel en kan veel. Sterker nog: de toerist is een van de belangrijkste pijlers vande Indonesische economie. Eén toerist kan met slechts een geringe aankoop al zorgen dat een heel gezin die dag weer kan eten, dus kun je nagaan. Massatoerisme dus naar Indonesië en om dat doel nog meer te bereiken zal het jaar 1 991 geheel wor den opgedragen aan hen die eens wat anders willen dan Benidorm. Optimis tisch over de invloed van al dat toerisme op deze manier ben ik niet. Uiteindelijk zullen de rijken alleen maar rijker worden en de armen steeds armer. Om over de immateriële invloed (voorlopig) maarte zwijgen. Zou ik baas zijn, dan zou ik direkt twee maatregelen nemen. Ik zou zeggen: oké toeristen, kom maar als je zo graag wilt, dit land heeft je genoeg te bieden, maar twéé dingen in ieder geval: je kleedt je hierfatsoenlijk want je bent hier gasten niet thuis en ten tweede gelden hier voor jou met alles de speciale toeristen- prijzen. Wat voor een Indonesiër één gulden kost, kost jou drie gulden. Tawarren in omgekeerde richting noem je dat. Moet je zien hoe over een paar jaar de Indonesische economie bloeit en de cultuur behouden blijft. Tot slot: niet iedereen die naar Indonesië gaat, is een toerist. Er zijn er nog genoeg die met de beste bedoelingen dat prach tige land bezoeken en zich ook zo ge dragen. Zij zijn het ook die zich dood generen vooral die Europeanen, Austra liërs en Amerikanen die hun westerse decadentie uitdrukkelijk ten toon wen sen te spreiden. Gelukkig heeft een jaar nog altijd 1 2 maanden en door in het hoogseizoen rustig thuis te blijven, is de ergste confrontatie met het toerisme te vermijden. Wat in de maanden daar buiten overblijft, is een leerzame erger nis. Het plaatsen van kanttekeningen bij toerisme is overigens niet iets van deze tijd. Zo heeft de schrijver Frans Coenen (1 866-1 936) in zijn in 1 897 gepubli ceerde beschouwing "In België" ook zijn hart gelucht: "Ik wens geen beschrijving te geven van Luik, een stad, die iedereen kent. In een tijd, dat niet alleen de bekende kruidenier van de hoek, maar zelfs de derde bediende van een commissionairs kantoor zijn jaarlijkse reisje naar de Rijn maakt, behoorde men na te laten enige stad te beschrijven, die nader bij ons ligt dan Timboctoe, omdat anders de kans te vervelen groot is, terwijl bovendien elk, die ergens zelf geweest is, het altijd veel beter weet dan ieder ander. Dat is een vloek van de opkomst der nieuwe vervoermiddelen en van de 8

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1990 | | pagina 8