m op, joegen geweldige watermassa's voor zich uit, die samenrolden tot water bergen, de hoogste rotsen rakend langs de kust. Dat was de zee eerst op volle kracht. Dat werd een bange strijd voor Marsim's liefde. Al verraderlijker en dichter dron gen de diepzee-golven aan, begraven lag spoedig Marsim's werk onder on meetbare watervloeden, maar ook diep- bedolven onder de kokende golven hield Marsim's werk stand. De eerste diep- zeegolven botsten en klotsten op, wrik ten als razenden aan het fundament, grepen, beten en zogen zicht vast op hun prooi. Marsim's liefde schudde ze af: de dam grondde zich te steviger op de bodem der zee. Doch waar honderden golven zich te pletter liepen, sprongen duizenden doller naar voren, joegen het zand van de zee-bodem omhoog en knaagden aan dijk en fundament, groe ven zich daar gangen, nauw eerst, maar allengskens breder en dieper. Daarin drongen de golven samen, persten en wrongen zich, al meer watermassa's vloeiden aan. "Geen daglicht mag mijn schande zien", had de zee sissend gesproken. Al zou ze ook alle wateren onder Marsim's werk moeten samenpersen: liever daar alles begraven en gevangen zien, dan morgen haar machteloosheid te moeten beken nen. Marsim's werk, mensenwerk. Hoe geweldig ook de druk was, nog hield het stand. Marsim's liefde zou winnen! De laatste diepzee-golven kwamen aan rukken. Nog enkele ogenblikken en de zee zou moeten wijken. Ontzettend was de schok. "Marsim, Marsim, wordt toch wakker! Hoor het lied der wilde golven!" "Marsim, ach, de beslissing! Nu!" Maar Marsim sliep in dit alles beslis sende ogenblik! Tot springens toe werden de golven in de nauwe spleten samengeperst en beuken bleven de diepzee-golven. Ze dreven de watermassa's opeen, maakten wild de gevangen golven, joegen hen op tot razernij in de holten van de dam. Plots een donderslag, alsof bergen scheurden: Marsim's werk sprong uit elkaar. De eerste morgenstralen zagen een zegevierende zee. Dala had met spanning de strijd der zee tegen Marsim's werk gevolgd. Toen eenmaal de overwinning bevochten was, lachte zij gelukkig en ging tevreden terug naar haar huis in Ketapang. Marsim zelf was wakker geschrokken door de geweldige slag bij het uit elkaar springen van zijn bouwwerk. Hij rende naar buiten, beklom zijn hoogte. Daar zag hij bij het eerste daglicht de onder gang van wat hij met zo een grote liefde en geweldige krachtinspanning voltooid had: zijn werk en zijn droom vernietigd! De zee zong weer haar triomfantelijk lied; de zee, de onoverwinnelijke. Als een gebroken man daalde Marsim van zijn rots. Diep in zijn ziel de bittere ervaring, dat de zee machtiger was dan wat zijn mensenverstand en mensen handen samen tegen haar hadden ondernomen. Maar zou Dala, Dala waarvoor hij ge werkt had, tóch niet zijn bruid willen zijn? Zou hij haar toch niet gelukkig kunnen maken met zijn goud en zijn tuinen? De brug, neen, dat was geen mensenwerk. Hij had gedaan wat hij kon, zijn goede wil getoond tot het uiterste. Zelfs vernield, lag daar het bewijs van zijn oprechtheid, van zijn verlangen, van zijn liefde voor Dala. O, hij moest haar spreken. Ze zou hem begrijpen. Hij zou haar overtuigen, dat die brug niet nodig was voor hun waar achtig geluk, haar opdracht had hij niet vervuld, maar wat menselijk mogelijk was, had hij gedaan. Hoe dichter Marsim Dala's woning naderde, met des te meer moed en vertrouwen stapte hij voort. Dala zou inzien en begrijpen. Na een vermoeiende tocht kwam hij bij zonsondergang in Ketapang. Hij vond Dala voor haar huis, onder de schaduw der forse waringins (bomen). Toen ze hem zag, lachte ze listig, maar dat ontging Marsim. "Bedwinger der zee, meld me je werk". "Dala mijn werk was altijd voor jou". "Sterk ligt de band tussen onze landen. Mijn werk was mensenwerk". Dala zweeg. "Nooit zal een mensenhand de zee beheersen, Dala; een mens de landen verbinden tot een. Het onmogelijke ligt niet in 's mensen macht". Daar Dala nog altijd zweeg, vervolgde hij met trillende stem, alles op alles zettend: "Mag ik toch mijn taak be schouwen als volbracht? Het goud ligt opgestapeld, mijn tuin wacht op zijn meesteresse, mijn gebiedster Al peinzend herhaalde Dala: "Het on mogelijke is niet in 's mensen macht. Het onmogelijke "Ja, zo is het, Dala. Het onmogelijke is niet in 's mensen macht. Al het mogelijke deed ik voor jou, als betuiging van mijn liefde en trouw. Wanneer mag ik je binnen leiden in mijn huis?" "Het onmogelijke is niet in 's mensen macht. Je kent mijn voorwaarden. Laat dat zo blijven. Ik kan, ik mag niet anders. Als de brug gebouwd is, zal ik je bruid zijn." "Dala spreek zo niet!" In een vloed van (lees verder volgende pagina) 11

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1991 | | pagina 11