BIJZONDERE FIGUREN motorbootje de reis moest voortzetten. In Sangkoelirang aangekomen vond ze uit dat er geen vaste verbinding met het landgoed van de Baron was. Zij huurde dus een "motor tempèl" (bootje met aanhangmotor) om de rest van haar Odyssea af te leggen. Toen zij tenslotte het riviertje van de Baron opvoer, zei de bestuurder "Daar is hij" en zij zag een soort Sinterklaas in zijn onderbroek, en verder niets aan, onder de klapper bomen op en neer springen onder het uitroepen van "Mein Liebling, bist du da endlich!" Nodeloos te vermelden, dat Liebling haar bootje rechtsomkeerd liet maken, terug naar Sangkoelirang, daarna naar Samarinda en tenslotte terug naar Duitsland, een mooie droom armer. Von Bernadovski probeerde het nog een keer, hij hield niet van opgeven, met weer een advertentie en weer kwam er een hoopvolle jonge dame aan in Sama rinda. Gelukkig werd zij onderschept door het B.B. en toen bleek dat zij ervaring bij het onderwijs had, werd zij overgehaald in Samarinda te blijven en kreeg een aanstelling als onderwijzeres. Dit was voor mijn tijd en ik weet niet waar zij is terchtgekomen. De laatste overlevenden Jensen en Van Amersveld (niet hun echte naam). Het was in 1 934 dat ik hen in Samarinda leerde kennen. Beiden hadden hun baan op Java verloren gedurende de malaise jaren. Jensen, een gemoedelijke, dikke Deen met licht blauwe ogen, was een machinist op een suikerfabriek geweest. Van Amersveld was een echte Amsterdammer, ik weet niet wat hij vroeger gedaan had. Hij had een allerverschrikkelijkst vocabulaire met een onvervalst Amsterdams accent en door het jarenlang samenwonen met Jensen had deze laatste de gewoonte ook de meest afschuwelijke uitdruk kingen, in het Hollands, te gebruiken, Allemaal hebben we in ons leven wel eens van die bijzondere figuren meegemaakt, speciale "tjaps" en ook in Borneo was daar geen gebrek aan. Ik wil het nu hebben over een paar van die mensen uit mijn jonge jaren, van voor de oorlog, toen ik als jong employé in Samarinda geplaatst was bij een van de grote handelshuizen. Stijl Bijna niemand had hen ooit ontmoet, niemand behalve een enkele jonge Con troleur die op zijn dienstreizen af en toe bij hen in de buurt kwam: de Comte en Comtesse Di Tori woonden op een klein eilandje aan de oostkust van Borneo een eind ten noorden van Samarinda. Zij hadden een eenvoudig houten huisje gebouwd met inheems bouwmateriaal en leefden hoofdzakelijk van de handel in klappers en copra. Verder kwamen ieder jaar die bekende reuze schildpadden hun eiland bezoe ken om hun eieren te leggen in het strand en de Tori's hadden een vergun ning om die eieren te exploiteren. Een kleine K.P.M. coaster kwam dan langs, op weg naar Tarakan, om wat spijkers en planken af te leveren, waarvan dan zo snel mogelijk de nodige kistjes ver vaardigd werden om de eieren in te verpakken. Terugkomend van Tarakan stopte de K.P.M. coaster dan even om de lading in te nemen. Ik weet niet of u wel eens schildpadeieren gezien of gegeten hebt. Ze zijn erg veerkrachtig en veren op en neer als een pingpongbal. De smaak is wat ranzig en er was altijd een grote vraag naar. Het bijzondere wat mij zo trof was dat, volgens zeggen, de Tori's elke avond in stijl hun maal nuttigden, bij kaarslicht uiteraard, heel stemmig, zij in een mooie, oude avondjapon, hij in rok. Hij bege leidde haar dan naar haar plaats om haar stoel aan te schuiven. Mein Liebling Ik moest in die tijd eens in de twee of drie maanden naar Sangkoelirang, een klein plaatsje aan de kust ten noorden van Samarinda. De klanten waren voor namelijk een aantal Chinese toko's, maar er was ook een grote Japanse nederzetting die er een houtaankap concessie had. Er waren ongeveer 100 Japanners en een 4000 Javaanse koe lies. Op de heenreis voer ik meestal op een klein Chinees motorbootje, dicht onder de kust natuurlijk. Toch was de zee niet altijd kalm en daarom liet ik mijn veldbed, dat op het midden van het dek stond, met touwen links en rechts aan de railing vastsjorren. De terugreis naar Samarinda was iets luxueuzer, per K.P.M. Op een van die trips zag ik tot mijn stomme verbazing een ietwat oudere Europeaan met een lange witte baard door de enige straat van Sangkoelirang snellen. (Ik zeg snellen, want gewoon lopen deed die man nooit, zoals ik later hoorde van een jonge Controleur, die eens door hem op tournee was begeleid om de weg gewezen te worden in de rimboe. Op blote voeten en met alleen een onderbroekje aan draafde de man heuvel op en heuvel af, zodat de zoveel jongere Controleur volkomen afge peigerd was na een poosje. Bij nadere informatie bleek dit een Hongaarse Baron Von Bernadovski (niet zijn ware naam) te zijn, die vroeger een voor aanstaande positie bij de B.P.M. in Balik- papan had. Nu gepensioneerd, leefde hij volkomen afgezonderd ergens aan een riviertje ten zuiden van Sangkoeli rang. Men vertelde mij dat hij waar schijnlijk die dag naar Sangkoelirang was gekomen om weer wat ammunitie van de Veldpolitie los te krijgen, zo genaamd om de beren uit zijn klapper bomen te houden. Boze tongen beweer den, dat hij zich soms in een gentleman- piraat ontpopte en voorbijgaande prau wen aanhield met een schot voor de boeg om zich aan datgene te helpen wat hij nodig had. Maar dat waren slechts geruchten. Op een gegeven moment begon onze Baron het leven tussen de klapper bomen wat eentonig te vinden en hij plaatste toen een advertentie in een Duits blad, zo in de trant van: "Oosters grootgrondbezitter zoekt langs deze weg enz. enz." Uit de vloed van antwoorden koos hij er een uit en na een paar maanden kwam er een lieftallige schone in Samarinda aan, die verder met het eerdergenoemde 14

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1991 | | pagina 18