DE INDISCHE TAK VAN HET GESLACHT Hersenspinsels van een Indovidu O door RENE SCHAF ER Als cultuur niet uitsluitend in een wetenschappelijk esthetische zin wordt opgevat, is cultuur even veelzijdig als het leven zelf. Zo bezat ons leven in Indië in al zijn verscheidenheid Indische cultuur en elk verhaal in Moesson, ook het eenvoudigste, is een neerslag daarvan en een bijdrage aan de kroniek van ons land van herkomst. De Indische tak van het geslacht is nog niet zo oud. Een korte Indische stam boom nog maar. Het begon in Sampit ruim een eeuw geleden, om precies te zijn op 18 januari 1871, met de ge boorte van een zoon van een officier van het Oost I ndische Leger en een Dajakse. Een Dajakse prinses beweren enkele nazaten. Wat moet de man die het familieverhaal schrijven wil, zich voor stellen bij een Dajakse prinses? De Dajaks waren toen nog koppensnellers die in stamverband leefden. De Dajakse kan dus een dochter van een stamhoofd zijn geweest. Een prinses? Thuishorend ergens in het midden van de korte Indische stamboom gaat de man er gewoon van uit dat zijn groot vader voortgekomen is uit een relatie van een Europese man meteen Dajakse. Een relatie tussen een man en een vrouw uit twee totaal verschillende culturen. Een relatie die door de man waardig erkend werd toen hij terugging naar Holland. Hij nam zijn zoontje mee. De Dajakse verdrietig beslist, huilde dagen lang. Man weg, dat zat er in vanaf het prille begin van de relatie. Zo was het toen. Maar haar kind weg. Was daar begrip voor? Weg uit het dorp aan de rand van Borneo's oerwoud, weg naar de beschaving. De beschaving die in een uitgave van het Centraal Bureau voor Genealogie niets meer van de stammoeder van de Indische tak van het geslacht weet te melden dan "Dajakse vrouw". Was er werkelijk niemand te vinden die wist hoe de Dajakse heette? Of was het niet relevant voor de genealogie van een Europees geslacht? Het patriarchaat deed de vermelding "Dajakse vrouw" voldoende zijn. De verhaalschrijver herinnert zich de Javaanse echtgenote van de heer Den Hollander, ouders van een vriend met beeldschone zusters. Moesje werd ze genoemd door zowel meneer als de kinderen. Als familieleden van Moesje op bezoek kwamen dan liepen ze achter om en werden in de bijgebouwen ont vangen. Haar broer was geen oom maar gewoon Oemar en haar zuster geen tante maar gewoon Sri. De broer en een zuster van meneer waren wel oom en tante. De verhaalschrijver ontmoette hen regelmatig op verjaardagen als ze kwamen genieten van de uitgebreide rijsttafel die Sri met de hulp van Oemar en de kokki natuurlijk had klaargemaakt. Sri en Oemar zaten niet mee aan de keurig gedekte tafel in de eetkamer, maar genoten van de feestdis met kokki op dingklihs op de open galerij voor de keuken met de kendi binnen handbereik. Niemand stoorde zich toen aan het verschil. Sri en Oemar allerminst. Het smetteloze witte tafelkleed met de smetteloos witte servetten in zilveren servetringen, het bloemetjes servies, het zilveren bestek, de vingerkommen, de drinkglazen met de ingeslepen ster retjes waarin ijswater geschonken werd uit een kristallen karaf en al de romp slomp rond het nuttigen van het voedsel was hun wereld niet en geen van de Den Hollanders kende de wereld van Sri en Oemar. Zou de zoon van de officier en de Dajakse de Dajakse wereld gekend hebben? Hij kwam na zijn studie in Holland in Indië terug als journalist van een krant in Oost-Java. Behalve zijn uiterlijk zat er niets Dajaks in hem en aan uiterlijk heden alleen heb je niets als je een wereld, een cultuur, wilt leren kennen. Daarvoor moet je die wereld binnen gaan met hart en ziel. Nog niet zo lang geleden ontmoette de verhaalschrijver zijn vriend Den Hollan der. Hij zag er oud uit. Hij was natuurlijk ook wel ouder, maar nu leek hij veel ouder. Ze haalden herinneringen op, zoals altijd bij een weerzien na vele jaren. Meneer en oom en tante Den Hollander waren niet zo lang na de repatriëring overledenallen in de winter, de vier de, de vijfde winter. Moesje was hen voorgegaan gedurende de Japanse bezetting, tegen het einde. De beeldschone zusters uit de jeugd herinneringen bleken uit foto's niet zo beeldschoon meer te zijn en geëmi greerd. "En Sri en Oemar?" Die zijn als zovele andere lieve mensen opgeslokt door de nasleep van de tweede wereldoorlog in Indië." Stilteen toen: "Herinner jij je hoe mijn moeder heette?" "Moesje!" 'Nee, haar meisjesnaam." "Wat, kennen jullie je moeders meisjes naam niet?" "Nee, heel in het begin moeten Sri en Oemar haar bij de naam genoemd heb ben, maar hen werd op een gegeven moment te verstaan gegeven dat die naam niet paste bij mevrouw Den Hol lander. Sindsdien hebben ze haar Nja genoemd. Kokki noemde haar njonja, zij mochten dus iets meer familiair zijn, arme moesje." Stilte en vervolgens: "Belachelijk, werkelijk belachelijk." De verhaalschrijver verwondert zich over de verontwaardiging. Met welk recht wordt nu het ontbreken van Moes jes meisjesnaam belachelijk genoemd? Vroeger werd uitsluitend waarde ge hecht aan de gesprekken aan de keurig gedekte tafel en is nooit op een ding- klih op de open galerij voor de keuken geluisterd naar de verhalen van Sri en Oemar over hun zusje. Daarin zal on getwijfeld menigmaal de meisjesnaam van Nja Den Hollander" genoemd zijn. Nee, dit verwijt wordt de oude vriend niet voor de voeten geworpen. Hij lijkt al zo oud, hij zou er nog ouder door lijken, misschien. Na een kort stilzwijgen gedurende het rollen van een shagje knijpt de oudere zijn ogen half dicht alsof hij iets in de verte duidelijker wil zien, iets wil herkennen en dan zegt hij: 'Soemiatizo moet het ongeveer ge klonken hebbenzou ze er verdriet om gehad hebben, denk je? "Ik weet het niet. Ze heeft zoveel moe ten inleveren. Behalve haar naam, haar aandeel in de Javaanse cultuur." De gedachten van de verhaalschrijver flitsen nog verder terug in het verleden om uitte komen bij de journalist van de krant in Oost-Java. Zou hij het ontbre ken van de naam die bij zijn Dajakse moeder hoorde, ook "belachelijk, werke lijk belachelijk" genoemd hebben? Zou hij behalve met de krant, vrienden en kennissen ook gecorrespondeerd heb ben met de gezagdrager in het dorp aan de rand van Borneo's oerwoud om ach ter de naam te komen van een Dajakse vrouw. Of zou hij Vragen, vragen, steeds maar vragen. Geen antwoorden! De antwoorden gin gen lang geleden mee het graf in. Het graf van de officier uit Sampit, het graf van zijn vrouw die de zoon van de Dajakse opgevoed heeft, het graf van de zoon. Mogelijk heeft diens vrouw ant woorden gekend, maar ook die is al lanq dood. 16

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1991 | | pagina 20