(I) KOMEDIE STAMBOEL of Dl Oost-lnliieln Opera door A. TH. MANUSAMA Inleiding Het was waarlijk een gelukkige gedachte geweest van wijlen den heer A. Mahieu nu voor circa dertig jaar een toonelspel in het leven te roepen, dat geheel en al blijkt te voldoen aan den smaak van het Indische publiek. Een tooneelspel als het ware ontworpen om het gevoel en gemoed van een uit heterogene bestanddeelen samenge stelde massa gelijk het publiek van Indië te bevredigen, zoodat daarbij de Europeaan, inzonderheid de hier-gebo- rene en de niet-Europeaan er hun ge not, hun recreatie in kunnen vinden. Kort gezegd: een spel, dat vrijwel een ieder, die de Indische samenleving be grijpt, boeien kan. Bedoeld wordt hierbij de "KOMEDIE STAMBOEL", die door Mahieu werd opgericht om het zich amuserend Indi sche publiek op theatraal gebied daar mee te kunnen behagen; een soort Oost-Indische opera, waarbij de Euro peaan, de Chinees, de Inlander, ja zelfs de vreemde Oosterling zich vermaken kan. De ontwerper zag zeer terecht in, dat hij den Westerschen theatralen zin met dien van het Oosten in een lieflijke harmonie moest combineren. Ook be greep Mahieu volkomen, dat hij als tooneeltaal niets anders dan het Maleisch moest uitkiezen, als zijnde een taal, die niet alleen door haar algemeen gebruik in deze landen voor een ieder begrijpelijk is, maar ook door haar deftigheid, kracht, lieflijkheid en welluidendheid zich uitstekend leent voor een Oost-Indische opera. Door haar algemeen gebruik toch over geheel Indië als conversatie-taal en dat wel boven alle andere Inlandsche talen heen, welke door onderscheidene inheemsche bevolkingsgroepen van dezen archipel worden gesproken, kan het Maleisch dan ook gerust als het "Esperanto" van Oost-lndië gelden. En wat haar lieflijk heid en welluidendheid betreft, Multa- tuli had het reeds voor jaren geleden kort en treffend gezegd, dat het Maleisch "het Italiaans is van het Oosten" 1). Zoodat Mahieu dan ook zeer terecht die taal uitkoos voor de opera, die hij op het oog had. Terloops moet hierbij worden geme moreerd, dat vóór de oprichting van de Komedie Stamboel reeds hier te lande, voornamelijk op Sumatra en Java, een specifiek Maleisch tooneelspel was opgevoerd door Maleiers afkomstig uit Malakka, inzonderheid Djohor. Dit spel meer bekend onder de benaming 'ABDOEL MAULOEK" - genoemd naar de grondlegger daarvan, een Maleier uit de Straits Settlememts - kon evenwel alléén den echten Maleiers bekoren, dus slechts een zekere groep der bevolking van deze uitgestrekte gewes ten. Een algemeene bevrediging gaf het niet. Een Europeaan, een Javaan, een Boeginees dan wel een Ambonnees zou er niet veel van begrijpen en het ook niet mooi vinden. Het orkest bestaande uit primitieve strijk-instrumenten dan wel uit een soort serafine van Britsch- Indisch fabrikaat en begeleid door tam boerijnen was te eentonig en saai, het gezang dito, terwijl de stukken welke ten tooneele werden gebracht hoofd zakelijk betrekking hadden op het leven der Inlandsche vorsten in de Engelsch- Maleische staten en dus uiteraard niet zooveel bijval konden oogsten bij het Nederlandsch-lndische publiek. Zag Mahieu duidelijk in, dat hij het Maleisch als tooneel-taal moest bezigen, volko men begreep hij ook, dat de stukken die hij voor het voetlicht moest brengen, harmonieeren moesten met den schoon heidszin en het kunstgevoel van een publiek, waarvoor hij zoude optreden. En dit toch was wel het voornaamste. Aan het specifiek Javaansche tooneel toch kon hij moeilijk die stukken ont lenen. Dit zoude het gemoed van den Inlander buiten Java niet kunnen be vredigen. Evenmin kon hij dat doen ten aanzien van het Chineesche - dan wel Europeesche tooneel. Ergo moest hij hierbij een neutrale lijn zoeken, wilde hij met zijne onderneming eenig succes hebben. En ook hierbij was hij gelukkig. Wel begrijpende dat de Oostersche fan tasie-zin tot volle uiting kwam in de wereldberoemde Arabische nachtver tellingen, welke zijn geboekstaafd in de "Duizend-en-een-nacht", en welke ver halen zóó boeiend zijn voor eiken Oos terling, zóó ontleende hij aan dit boek zijne tooneelstukken, die hij eenigszins reconstrueerde naar Indische gevoelens en begrippen om ze dan op zijn reper toire te brengen. De Oostersche kleederdracht met hare bonte kleuren, de verschillende wonde ren, welke in die fantastische verhalen voorkomen, het leven in weelde, over vloed en schitterenden rijkdom der Indische nabobs en vorsten - dit alles is uitstekend geschikt om te worden gedramatiseerd voor het publiek hiet te lande. Voor wat betreft het orkest, decor, tooneel enz, bleef Mahieu evenwel de Europeesche methode volgen. Naast de Westersche melodieën, die zoowel vocaal als instrumental ten gehoore werden gebracht, voegde hij nog specifieke Indische wijzen toe, dan wel veranderde en arrangeerde hij de Europeesche muziekstukken zóódanig, dat zij gevoeglijk pasten aan het tooneel dat hij beoogde. Het orkest vertolkte geen muziek spe ciaal voor die stukken gecomponeerd, zooals zulks het geval is bij Europeesche opera's, doch in den regel dansmuziek zooals populaire marschen, walsen, polka's, polka-mazurka's, scottisch enz. dan wel treur- en minne liederen en zelfs schoolliedjes, welke stukken bij de opvoering met bewoordingen door de artisten werden gezongen. De costumes werden uit den aard der tooneelstukken in Oosterschen stijl opgemaakt en karakteriseerden zich vooral door de roode fez en witten tulband - met of zonder aigrette's - welke de acteurs op het toneel als hoofddeksels droegen. De oprichting. Het was in het jaar 1891dat August Mahieu volgens het door hem opge maakte ontwerp - zooals zooeven is uiteengezet - uitvoering kon geven aan zijn plan tot oprichting van een Indische opera. Mahieu - een Indische jongen van Fran- sche origine - was toen nog een jonge man van ca. 30 jaar. In zijn jeugd bezocht hij de hoogere burgerschool te Soerabaia en had vóór hij op het idee kwam een opera op touwte zetten én in Indië én in het buitenland veletooneelvertooningen en opera's gezien. Hij zelf had een 7

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1991 | | pagina 7