water van de langzaam stromende rivier. Gelukkig kon ik naar boven krabbelen - ik kon alleen zwemmen als een hondje - het eerste hachelijke avontuur in het vreemde land. Ik leerde voorzichtig te zijn. Atjeh Ik denk dat de overvloed van nieuwe indrukken maakte, dat ik me ook van deze korte tijd op Java verder weinig details meer herinner. We zouden naar Atjeh gaan. Wel een overgang van het rustige Betuwse dorpje naareen gebied van oorlog! Maar ik herinner me niet dat dit de sfeer van het avontuur beïnvloed de - het was een rustige reis en we kwamen aan in Oleeh-leeh - daarna in een hotel in Koetah Radja. Het is merk waardig wat scherp in de herinnering blijft. De soep die we in het hotel aten bevatte aan de oppervlakte tal van kleine vetkraaloogjes. En in ieder vetoogje dreef een insect, waarvan er talloze om de lamp zwierven. Blijkbaar hadden we al gauw weer een huis en wel een huis op palen! Het voorerf was omgeven door een heg, die van boven keurig kaal geknipt was. We gingen er wonen met een Javaans echt paar in de bijgebouwen, de "djongos en de kokkie", alleraardigste bruine men sen. Alleen was de moeilijkheid dat de man de vrouw van tijd tot tijd nog al eens hardhandig bejegende, hetgeen tot verschil van mening met mijn moeder leidde. Hier maakte ik kennis met Ambonese vriendjes, o.a. de zonen en dochter van Ds. Tenue. We maakten samen glas touw en hielden dan spiegelgevechten met de vliegers. Verder zocht ik op het terrein van de stoomtramwerkplaats stukjes metaal, waar wij mee speelden. Ik herinner mij dat er achter de huizen halfcirkelvormige afvoerkanalen voor de badkamers en w.c.'s waren, die zo lekker glad waren, dat men er in kon glijden. Blijkbaar ben ik toen in optimale conditie allround geïmmuniseerd. Vader moest vaak op dienstreis en schreef over de situatie in Atjeh. Wij hadden evenals de Romeinen allen de overtuiging dat we kwamen om de vrede te brengen. Dit gevoel werd be vestigd door de, gezien de tegenwoor dige toestanden, onvoorstelbare veilig heid in Koetah Radja. Ik speelde als kind veilig buiten en geen mens die ons raadde voorzichtig te zijn. Als vader weg was, bleef moeder alleen met de twee kleine kinderen. Niemand dacht aan inbraak, etc. Daar kwam bij dat moeder stelde "dat we in Gods handen waren". In de late avond kwamen soms Atjehers om moeder bepaalde zaken te koop aan te bieden. Hoewel men elkaar maar half verstond, herinner ik mij dat het gezellige babbelpartijtjes werden. Geen spoor van angst of onzekerheid is mij van deze bezoeken bijgebleven. Wel was er even emotie toen vader met Aardbeving in Padang Pandjang, 1926. de aanwezige militairen in een kamp overvallen werd door de "djahats". Het liep goed af en doorzijn kalmte kreeg hij er nog een onderscheiding voor. Uit de brieven van vader, die in het Handels blad gepubliceerd werden (bijlage) bleek dat hij zo zijn eigen gedachten had over de gang van zaken. Moeder was wel even geschokt toen een welwillende militair haar verzekerde dat ze helemaal niet ongerust behoefde te zijn: als haar man sneuvelde zou zij naast pensioen ook nog smartegeld krijgen. Ze kon dus gerust zijn. Een wat andere mentaliteit dan in het rustige Maurik - waar je even aan wennen moet. Voor ons kinderen was het er heerlijk. Er was geen kleurbarrière, althans niet met de christelijke Ambonnezen, onze kokkie en djongos. En verder liep en wandelde alles rustig door elkaar, de weinige Nederlanders en de talrijke Atjehers, allen wederzijds voorkomend. Het begrip angst was onbekend bij ons, er "gebeurde" niets in Koetah Radja, dat de opwindende sfeer van het avon tuur verstoorde. We speelden bij de kraton in de rivier en het was een bijzondere prikkel de dwarsliggers van de spoorbrug over de rivier over te springen, "brani", doch wel verstandig geneog het alleen te doen als er geen treintje aankwam. Er kwamen jonge olifantjes langs de huizen bedelen, er was eens een ver schrikkelijk ruikende tijger in een wrak hok te zien. Eens was er een grote overstroming, ons huis stond op palen en we konden in een grote teil bootje varen. De buurman had een kleine beer, die wegens zijn grote nagels stevige handschoenen aanhad. Moeder had het druk met hetwater.dat gekookt en daarna door een "leksteen" heen moest, opgesteld in een grote vierhoekige standaard en van binnen gedeeltelijk gevuld met houtskool. Scherp in de herinnering is nog het oefenen van de militaire muziek. Een enkel maal gingen wij naar de algemene begraafplaats, waar dan de salvo's knalden over het graf van een gesneu velde militair. Soms waren er parades. Ik geloof niet dat er veel mensen waren die met zenuwen, angsten of slapeloos heid te kampen hadden, althans thuis was het woord "zenuwen" onbekend. Zelf kreeg ik eens een ontsteking met grote abcessen onder de kaak aan de hals. Twee flinke sneden aan beide zijden van de hals door de militaire arts deed de pus eruit stromen - het was weer in orde. Eenmaal hadden we een uitstapje naar Oleeh-leeh, aan de overkant was Sabang, waar vader heenging. Daar was de steenkolenopslagplaats en was er nog kort geleden de Russische vloot ge weest, vóór ze de ondergang tegemoet ging in de oorlog met Japan. Terugblikkend is het of we daar nog de laatste sfeer beleefden, als het ware de laatste dagen van de machtige Republiek der Verenigde provincies uit de 1 7e eeuw. Nog een ongewone bijzonderheid was een aardbeving. Het was niet erg en er was al op gerekend, want onze kasten waren aan het boveneinde al met haken aan de muur bevestigd. Toen kwam de dag dat we vertrokken naar een nieuwe bestemming. (wordt vervolgd) 11

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1991 | | pagina 11