De Indische herinneringen
van Arend Hagedoorn (II)
10
MAKASSAR
We kregen een groot stenen huis met
grote massieve Griekse ronde stenen
pilaren die het dak van de voorgalerij
droegen. Op de platte bovenzijde nestel
den duiven, die een troep maakten,
maar door moeder toch om de gezellig
heid geduld werden. De grasvelden van
onze tuin waren omzoomd met omge
keerd in de grond geplaatste jenever
kruiken en op de hoeken van de straten
waren grote bronzen kanonnen met de
monding naar beneden ingegraven.
Er was een prachtig fort 'Rotterdam' en
als het avond geworden was donderde
vanaf de hoge wallen een kanonschot,
gevolgd door een taptoe van een militaire
hoornblazer, hetgeen over het gehele
stadje gehoord kon worden.
De man en vrouw, die met ons naar
Kotah Radjah waren gekomen, hadden
daar een andere baan kunnen vindenen
zo kregen wij hier ook nieuw personeel.
De vertrouwelijke verhouding, bijna als
in gezinsverband werd nu anders en ik
kan me eigenlijk niet veel meer herin
neren van de djongos en de kokkie die
we toen hadden. Daarentegen hadden
we nu een tuinjongen, een Saleijerees,
van een klein eiland bezuiden Celebes.
Hij was meer nog een natuur mens.
Maakte pijl en boog voor me en we
schoten samen en werkten samen in de
tuin. Tegen een boom klom in mijn tuin
een liaan naar boven, die naarmate de
plant hoger kwam steeds grotere bladen
kreeg. Ik kreeg een windbuks en we
schoten samen. Een veertrein werd me
door Opa en Oma uit Holland gestuurd
en we trachtten van bamboe rails door
de tuin te maken, hetgeen maar matig
lukte en nogal wat ongelukken gaf. 's
Middags rustten mijn ouders en dan
kreeg ik gelegenheid stilletjes vaders
fiets te pakken en in het frame ge
wrongen een ritje te maken. Maar toen
gebeurde het!
Op de grote brede weg omzoomd met
asambomen kwam opeens een vreemde
wagen aan - vlug - terwijl er geen paard
voor stond. Ik schrok me dood, reed
met de fiets tegen een boom met alle
gevolgen van dien. Het was de eerste
auto die ik zag in mijn leven, ik meen
een Mercedes van de directeur van de
Javasche Bank. Het bleek een kennis
van Vader en ik mocht later mee naar
het in aanbouw zijnde nieuwe gebouw
van de bank. Daar leerde ik dat ik niet
helemaal 'Schwindelfrei' was - al wist ik
me goed te houden.
Aan het wat wilde vrije leven, veelal ook
met inheemse kinderen in Atjeh, het
gevoel in één grote gemeenschap te
leven, waar soms flink geknokt werd,
maar waarin we, blank en bruin toch
een eenheid vormden, kwam een einde.
Evenals aan het voor een jongen trotse
gevoel dat mijn vader, evenals dominee
Tenu bij de Ambonnezen predikant was:
een man van de vrede, de geestelijke
ruggegraat van onze kleine wereld, waar
men in vreugde en zorg steeds op kon
terugvallen. Mannen die niet schuwden
onder de gevaarlijkste omstandigheden
met hun mensen mee te trekken en zich
niet ontzagen aan al hun gevaren deel te
nemen. Wat waren we trots op onze
vaders!
In Makassar was het anders. Om twee
redenen geraakte ik in een uitzonderings
positie. Ik was een "totok", d.w.z. een
import-Europeaan. Ik snapte niet goed
waarom maar moest telkens het vege
lijf verdedigen tegen groter en sterkere
jongens, die in het land geboren waren.
Het maakte dat ik harder ging werken aan
mijn schooltaak en dit gaf goede cijfers,
die evenals in het moderne Nederland
wel geduid werden als je idioot uitslo
ven! Er was nog een andere 'totok' op
de school, die het vaak ook niet gemak
kelijk had. Zijn vader fokte 'lemah poe-
tro's', een soort indische kippen met
prachtige bevedering. Hij werd eens
flink afgetuigd door een groep andere
jongens. Ik liep in het vrije uurtje wel
eens in de buurt van de met de handen
op de rug heen en weer wandelende
onderwijzers mee om eens een ogenblik
vrij te zijn van de noodzaak tot zelf
verdediging. Totok te zijn en zoontje
van de dominee was een uitstekende
gelegenheid de realiteit van het leven te
leren kennen. Maar langzamerhand werd
het beter. Doch wel ging ik me meer
bezighouden met zaken in eigen huis:
schieten, tuinieren, op het dak klimmen
en figuurzagen, met een povere aanleg
wat pianospelen. Ik maakte een Go-
thische kerk op tekeningen van vader
en een brievenstandaard met naam en
wapen voor de Gouverneur. Zijn dochter
reed zelf met een bendy en ik mocht
mee. Metdejongensging het wel beter
- een verjaardag werd gevierd met een
concert op lege petroleumblikken in het
ritme dat thans bij de 'pop' ook in ons
land gebruikelijk is. Ik kreeg de boeken
van Brehm, Frits Scharnhorst in Amerika
van J.J.A. Gouverneur en de Vaderland
se geschiedenis van P. Louwerse, als
mede mijn lievelingsboek M. A. de
Ruyter van dezelfde schrijver. Wist een
kopskelet van een babie roesah te ver
krijgen, dat niet fraai schoon was en een
beetje stonk - en eens op mysterieuze
manier tot mijn spijt verdwenen was. Ik
kreeg een hertje 'kambing', dat wegliep
en ik niet meer kon inhalen.
Vader had zware dienstreizen, meest
op de fiets en verder te paard. Ik geloof
dat het ook voor hem minder bevredi
gend was. Al sprak hij over de prachtige
landschappen in het binnenland - de
bevolking leverde geen gevaren op zoals
in Atjeh, anderzijds scheen men er ook
weer wat minder contact mee te heb
ben. Erwasookzending. Ik herinner mij
dat hij eens een langdurig eczeem aan