DE KONING VAN HET WOUD mr, indische volks-verhalen In de buurt van Soerakarta is een ge weldig groot woud met hoge bomen en struiken en welig gras en vele beekjes met helder water. De dieren die daar leefden, hadden genoeg te eten en te drinken en ze zouden dan ook een prettig leven hebben gehad, indien er niets anders was geweest, dat hun rust verstoorde. Er was namelijk een grote koningstijger, een sterk en krachtig beest met prach tige gele en zwarte strepen op zijn huid. Iedere dag jaagde hij op de onschuldige dieren en vele herten, wilde koeien, varkens en bokken waren reeds het slachtoffer van deze koning van het woud geworden. De dieren waren alle verdrietig over de handelwijze van de Koningstijger en ze bespraken met elkaar hoe ze het beste van deze plaag af zouden kunnen komen. Na lang be raad besloten ze enige afgevaardigden naar de koningstijger te zenden om de zaak met hem te bespreken. Toevallig was nu pas onze Kantjil in deze streek komen wonen. Hij had moeten verhuizen uit zijn vorige bos, omdat daar de roofdieren die hij al eens beet genomen had, op hem loerden en het dus te gevaarlijk voor hem was geworden. Daarom was hij samen met zijn neef Kidang naar dit grote woud verhuisd. Nu hadden de dieren in dit woud al veel over Kantjils slimheid gehoord en zij stelden vertrouwen in hem. Zo kwam het, dat Kantjil tot één der afgevaardigden werd gekozen. De koningstijger lag in zijn hol toen de gezanten bij hem kwamen en was erg verbaasd, dat de dieren zo maar bij zijn hol durfden komen. Hij stond dan ook dadelijk op en verscheen in zijn volle waardigheid voor de ingang van het hol. Met fonkelende ogen keek hij de be zoekers aan en sprak met barse stem: "Hé, nietige schepsels! Hoe komen jullie er bij om mij te bezoeken?" Zodra de dieren de koningstijger zo zagen staan bogen ze vol angst hun koppen en het dwerghert voerde eer biedig het woord. Met trillende stem sprak hij: "O, machtige heerser, koning van het woud! Namens alle dieren richt ik het woord tot U. Gij weet dat wij allen uw dienaren zijn. Doch iedere dag, als U jacht op ons maakt, is er onrust in ons hart, omdat wij niet weten wie van ons U van plan bent om op te eten. En behalve dat er inderdaad iedere dag één van ons door U wordt gegrepen, krijgen er nog verscheidene een ongeluk op hun wilde vlucht. Daarom verzoeken wij U, o koning of wij U iedere dag één van ons tot maaltijd mogen aanbieden, dan kunnen wij weer rustig leven en U hoeft geen moeite meer te doen om jacht op ons te maken." De koningstijger luisterde aandachtig naar de woorden van het hertje en sprak: "Hm, Kantjil, je spreekt naar mijn hart. Het is goed zoals je gezegd hebt. Iedere dag als de zon boven die grote waringinboom staat, wil ik mijn middag maal hebben." Zo spraken ze af en de dieren gingen terug naar hun schuilplaatsen in het woud. En voortaan lootten ze elke dag wie zich als middagmaal bij de koning moest aanmelden. Zo leefden ze een hele tijd rustig en tevreden, totdat het hun beurt was om bij de koning te verschijnen. Op zekere dag, toen er weer was geloot, viel het lot op onze Kantjil. Hij moest dus naar de koningstijger gaan en zich laten opeten! Je begrijpt, dat Kantjil erg verdrietig was en hij zat dan ook stil voor zich uit te staren. Toen sprak hij: "Mijn vrienden, ik zal mijn lot aanvaar den. Ik vraag U slechts één uur uitstel om mijn plan uit te werken. Als mijn list gelukt, dan verlos ik jullie misschien ook van deze afschuwelijke tiran." Dat vonden alle dieren goed, want ze hadden vertrouwen in de slimheid van Kantjil en ze lieten hem dan ook alleen om goed te kunnen nadenken. Toen het uur verstreken was, nam Kan tjil afscheid van de kidang, zijn neef en van al zijn vrienden en vertrok. Allen wensten hem sterkte toe en hoopten, dat hij zou slagen in zijn listen! Onze Kantjil liep opzettelijk langzaam en zo kwam het, dat hij veel te laat bij het hol van de koningstijger aankwam. Deze was intussen woedend dat zijn middag maal niet werd gebracht. Hij liep onrus tig voor zijn verblijfplaats heen en weer met fonkelende ogen en zijn bek half open. Af en toe liet hij een verschrikke lijk, angstaanjagend gebrul horen en sloeg wild met zijn staart tegen de grond. En zodra hij de kantjil zag aan komen, brulde hij hem nijdig toe: "Jij ongeluk van een beest, waar kom je vandaan? Waarom ben je niet op tijd gekomen? Kom hier, dan vermorzel ik je." Met een eerbiedige buiging antwoord de Kantjil: "O, heer van alle dieren, ik ben reeds vroeg hierheen vertrokken in opdracht van al uw orderdanen, om als speciaal geschenk voor U een heel vet varken hierheen te begeleiden. Maar onderweg ben ik aangehouden door een rover, die mij het varken heeft ontstolen. Ik zei hem wel, dat het beest voor Uwe Majesteit was bestemd, maar hij lachte me uit en zei, dat hij zelf koning was in dit woud en dat hij geen andere koning kende. Toen heeft hij U zo lelijk en gemeen uitgescholden, dat ik het hier niet durf te herhalen. Bovendien dreigde hij mij ook nog op te eten, zodat ik niets anders kon doen dan vluchten om U dit alles te gaan vertellen." Bij het horen van dit verhaal werd de koningstijger zo kwaad, dat al zijn haren overeind stonden en trillend van woede (lees verder volgende pagina) v \VW 16

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1991 | | pagina 20