de dat, nam haar tot vrouw en allen
keerden vergenoegd naar het paleis
terug.
De Koning van het naburige rijk Noera-
noeri nu had twee zonen, die Darsa
Alam zeer afgunstig waren. Zij tracht
ten hem op alle mogelijke wijzen te
bemoeilijken en smeedden het plan
hem van zijn wonderschone vrouw te
scheiden. De gelofte, die Darsa Alam
aan zijn echtgenote deed om nimmer
naar haar naam te vragen, was den
beiden prinsen van Noera-noeri niet
onbekend. Intusschen mocht Darsa
Alam zich verheugen over het feit, dat
zijn vrouw hem een zoon schonk aan
wien de naam werd gegeven van Warna
Tjahja.
Op zekeren dag meldde zich één der
prinsen van Noera-noeri verkleed als
landman bij Darsa Alam aan, onder
voorwendsel een houthakker te zijn en
die erg verlegen was om wat werk.
Darsa Alam nam hem uit medelijden als
zoodanig in dienst en plaatste hem in de
koninklijke tuinen.
Toen de Koning eens door één dier
tuinen wandelde, ontmoette hij den
pseudo-houthakker met wien hij een
gesprek aanknoopte. De prins van
Noeri-noeri maakte toen van de gelegen
heid gebruik zijn slag te slaan. Hij sprak
aldus:
"O, Koning ge zijt zeer gelukkig. Uw
Rijk is groot en machtig, maar nog
grooter en machtiger zoude het zijn,
indien u den naam wist van Uwe echt
genote!"
Darsa Alam schrok geweldig en het
gezegde van den houthakker stemde
hem tot ernstig nadenken. Toen hij
thuiskwam, dwong hij zijn echtgenoote
haar naam te noemen. De vrouw ver
klaarde zich bereid dat te doen als Darsa
Alam haar maar wou volgen naar het
zelfde meer, waar zij vroeger voor hem
verscheen. Toen man en vrouw daar
aankwamen,zagen zij weer hetzelfde
paarlemoeren schuitje met de zwaan.
De vrouw nam daarin plaats, zeide
hardop, dat zij "Djoela-Djoeli-bintang-
tiga" heette en verdween plotseling tot
schrik en ergernis van den Koning.
Intusschen speelde zich in het rijk der
sterren, waar Djoela-Djoeli-bintang-tiga
tehuis hoorde een ander tafereel af.
Haar vader, de gebieder der sterren,
genaamd Gohar Bintang, miste zijn
dochter reeds geruimen tijd en vroeg
aan beide oudere zusters van Djoela-
Djoeli waar deze gebleven was. De
beide kinderen met name "Djoela-Djoeli-
Bintang-satoe" en "Djoela-Djoeli-bin-
tang-doea" antwoordden, dat hun zus
ter zich op één der sterren bevond.
Gohar Bintang las evenwel uit den loop
der planeten, dat zijn dochter reeds
getrouwd was met een aardbewoner en
bij dezen zelfs een kind had gekregen.
Toen Djoela-Djoeli-bintang-tiga, nadat
zij haar naam aan Darsa Alam had
geopenbaard, weder in het rijk der ster
ren terug kwam, was haar vader zóó
vertoornd, dat hij haar veroordeelde tot
verblijf in de zon, terwijl haar man -
Darsa Alam - op aarde in een woudreus
werd veranderd, die zijn verblijf voor
taan moest kiezen in het diepste der
wouden.
Warna Tjahja - de prins - miste daardoor
zijn vader en ging hem overal zoeken.
Met pijl en boog gewapend doorkruiste
hij de wouden, totdat voor hem eenklaps
een reus verscheen, die hem bekampte.
Niet wetende dat hij hier met zijn eigen
vader te doen had, schoot Warna een
pijl op den reus af, die raak was.
Onmiddellijk veranderde Darsa Alam
weer in een mensch, die door Warna
Tjahja als zijn vader werd herkend.
Vader en zoon gingen toen blij te moe
weer naar huis.
Op zekeren dag nad een zonsverduiste
ring plaats. De sterren en de maan
waren toen aan het uitspansel zichtbaar,
bewogen zich door het luchtruim en
beschenen met hun zilveren glans een
grooten vijver op aarde, welke was
omringd door duizenden veelkleurige
bloemen.
Warna Tjahja was juist bezig pijlen af te
schieten aan den oever van dien vijver.
Onwillekeurig trof hij daarbij de zon en
een paar sterren, die alle tot zijn grote
verwondering onmiddellijk veranderden
in Djoela-Djoeli-bintang-tiga - zijn eigen
moeder - en de zusters van deze,
namelijk Djoela-Djoeli-bintang-satoe
en Djoela-Djoeli-bintang-doea. Allen
spoedden zich toen naar Darsa Alam,
die zeer verheugd was niet alleen met
de terugkomst van zijn vrouw, maar ook
bij het ontmoeten van zijn schoonzusters,
die evenals Djoela-Djoeli-bintang-tiga
niet meer wenschten terug te keeren
naar het rijk der sterren.
Dit is dan de korte inhoud van het
tooneelstuk, dat in zes akten wordt
opgevoerd.
Wij zien daarbij Mahieu heel goed
acteeren en wel als Darsa Alam. Het
orkest en gezang der actrices en acteurs
weergeven de aangenaamste melod iëen.
In de tweede akte, waarin o.a. voorkomt
het vermaak van het koninklijk gezel
schap aan den oever van het meer
krijgen wij, zoowel vocaal als instru
mentaal, de "Eldorado" (een Spaansche
wals) te hooren, welke o.m. met de
volgende bewoordingen wordt gezon
gen:
Kami orang datang disini,
Denganlah Radja beramé-ramé,
Ambil senang lab sebagini
Dengan slamat !ah dengan damé.
d.i. getrouw vertaald:
Wij zijn hier gekomen
Met den Koning al te gader;
Verpoozen ons op deze wijze
In voorspoed en vrede.
De stamboel-melodie (No. 2) wordt ten
gehoore gebracht door de nimf (de
prima donna van het gezelschap, een
dame uit Soerabaia) bij het aanbieden
van den gevonden ring aan Darsa Alam
aan den oever van het meer, waarvan
één der verzen als volgt luidt:
Darsa Alam, Radja di doenia,
Apa lah angkau disini tjari;
Ini lah tjintjin angkau jang poenja
Soedah koe poengoet bewa kemari.
Darsa Alam, Koning op aarde.
Wat zoekt U hier:
Deze ring is van U,
'k Heb hem gevonden en breng hem
hier.
De beide koningszonen van Noera-noeri
zingen in duet bij het smeden der plan
nen om Darsa Alam te bemoeilijken de
"Micheline" (een polka-mazurka), wel
ker coupletten de volgende bewoordin
gen bevatten:
Kami ini anak poetra,
Radja Noera-noeri;
Kami merasa banjak soesah,
Dalam kami ampoenja diri.
Ik ben de prins
Van Noera-noeri,
Ik voel veel verdriet
Binnen in mijn ziel.
Bagimana kami lah boewat
Bermoesoeh dangan Darsa Alam,
Jang bagitoe lah koewat,
Di antero ini alam.
Hoe moet ik handelen
Om te bestrijden Darsa Alam,
Die zoo sterk is
In deze geheele wereld.
Sigra-sigra kami lah djalan,
Pergi ka nêgri Djaman Tauran
Masok di itoe keradjaën
Di medan pêpêrangan.
Haastig vertrek ik
Naar het land Djaman Tauran;
Kom binnen in dat koninkrijk
Op het slagveld.
In de derde akte zingt de prins van
Noera-noeri - de pseudo-houthakker -
bij zijn arbeid het Stamboel-mopje (No.
1met woorden als volgt:
Kami ini poetra Noera-noeri,
Memotong kajoe lah hari-hari;
Pikiran kami siang dan malam
Boewat meroesak si Darsa Alam.
(lees verder volgende pagina)
19