POIKRIÉ'S PERIKELEN Boeng O Chauvinisme Alle moppen over domme- en natuurlijk over een andere nationaliteit beschik kende mensen hebben één ding met elkaar gemeen: Zij spruiten allemaal voort uit een diep geworteld chauvi nisme. Daarbij zijn zij meestal nog flauw ook. En dom. De moppenverteller zelf meent vanzelfsprekend, dat hij super intelligent is en zal tenminste trachten dit door zijn toehoorders bevestigd te krijgen. Als hij de lachers op zijn hand krijgt, heeft hij de buit reeds goeddeels binnen. Kort geleden was er een kerel op de TV, die in zo'n soort van familieprogramma tussen neus en lippen door een kort mopje vertelde over België. Er was daar grote paniek uitgebroken omdat alle hamsters op waren. Dat was dan, toen het gedonderjaag in de Golf nog maar net begonnen was. ledereen lachte zich wild. Dom, want bij ons hier hadden ze in de supermarkt ook al alle schappen leeggegraaid. Die flauwe Belgenmop deed mij overi gens wel denken aan een voorval dat zich jaren geleden voordeed in de bar van ons hotel in Estartit. Het was al veel te laat, maar omdat er een hittegolf heerste vond de hotelbaas dat niet erg. Hij had alle ramen en deuren laten opengooien en zat zelf op de koele tegels van zijn stoep te dutten. Onze half-Franse, half-ltaliaanse bar keeper vond het allemaal prachtig. Hij hield de boel goed nat en probeerde de stemming er in te houden door een serie moppen te vertellen. Om akelig van te worden. Bovendien bediende hij zich vaneen mengelmoes van minstens zeven talen en probeerde dat koeter waals te verduidelijken door veel geba ren en klanknabootsingen. Ongeveer zoals wij soms plegen te doen als wij het spannend willen maken. Nou wilde het geval, dat zich in ons gezelschap één enkele eenzame Duitser bevond. Hij was best aardig, maar als éénling natuurlijk onmiddellijk de klos. Driekwart van de moppen handelde over de domme reacties van zijn lands lieden. De acht slimme kwamen uiter aard op het konto van een Fransman of Italiaan. Daarvoor was de barkeeper ook een rasechte Franse-Italiaan. Die een zame Duitser vond het allemaal wel goed. Misschien kwam dat ook, doordat hij na de Sangria was overgegaan op de uiterst explosieve mixdrankjes, die de barkeeper hem ten sterkste had aan bevolen. Deze overhandigde hem elk glas trouwens niet met het vereiste beleefde "bitte", maar met het lang gerekte "ngèoooong" van een steil op zijn doel neersuizende duikbommen werper. Hij deed dat geluid voortref felijk na. Wat later in de nacht, iedereen begon al wat landerig te worden en de hotelbaas was op de stoep in slaap gevallen, was er van de stemming niets over. De barkeeper had zijn moppentrommel leeg en hing als een zoutzak achter de bar. Met één oog hield hij de behoorlijk scheef op zijn kruk zittende Duitser in de gaten. Wij hadden er genoeg van en wilden net opstappen, toen de bar keeper ineens zijn hand opstak en ons opmerkzaam maakte op de scheefzitter. Tot onze verbazing zagen wij, dat deze steeds schever ging zitten en uiteindelijk met een daverende klap op de vloer neerstortte. De barkeeper klapte en thousiast in zijn handen en riep toen opgetogen: "Stuka"!" Als die Duitser een Japanner was geweest had hij "Kamikaze!" kunnen roepen, maar dat deed op dat moment niet ter zake. Gezien de staat waarin wij verkeerden, was het niet verwonderlijk dat wij het applaus van de barkeeper overnamen en pas daarna het wrak gingen inspec teren. De Franse Italiaan probeerde nog een krakkemikkig "Deutschland, Deutschland über Alles" aan te heffen, maar hem werd meteen het zwijgen opgelegd. Wij vonden dat ongepast en die Duitser lag door zijn crash al genoeg in de problemen. De barkeeper daaren tegen vond, dat het zijn eigen schuld was. Had hij maar niet zoveel explo sieven moeten inladen en eerder moeten optrekken. Daags daarna vroegen wij het slacht offer of hij zich nog iets van de ramp kon herinneren. Bleek niet zo te zijn. Zelfs van al die moppen kende hij er geen een meer. Maar goed ook, want ze waren allemaal even chauvinistisch. En dom. Zo noemden we mijn broer. Ik had groot respect voor Boeng. Hij was het voor beeld dat ik probeerde te volgen. Het respect dat ik voor hem had, had hij verdiend. Hij was de beste waar het aankwam op vliegers roetjoek. Soms kwam hij wel met tien vliegers thuis die hij geroetjoekt had. Als een vlieger "ver loor" in een vliegergevecht, dan zongen de katjongs en wij: "Oemboel-oemboel oedakangin, kapoel kapas kepanassan.... of iets dergelijks en ging iedereen achter de vlieger aan. Meestal was het Boeng die de vlieger te pakken kreeg. Het was dan regel, dat degene die de vlieger geroetjoekt had het ook mocht houden. Als wij naar de bios gingen, dan vroeg iedereen aan Boeng om kaartjes te kopen, omdat hij zo goed kon "dringen" om bij het loket te komen. Ik herinner mij, toen we op een keer langs een groot huis liepen, er plotseling een grote hond over het hek sprong en mij een beet gaf. Hij scheurde half mijn wang open en ik viel tegen de grond. Boeng liep niet weg maar begon heel hard te schreeuwen en naar de hond te schoppen. De hond begon hem toen aan te vallen. Gelukkig kwam de baas van die hond en hield hem terug. Ik was vier jaar oud toen en Boeng was tien. Boeng nam mij toen naar een openbaar badhuis en hield mijn kop onder de waterkraan om de hondebeet uit te wassen. Je kon immers nooit weten of die hond dol was? Het bloed gutste langs mijn gezicht. Een andere keer liepen Boeng en ik over de sawah naar een rivier toe. Omdat het geregend had in de bergen was de rivier sterk gezwollen en het water stroomde snel langs de rotsen die overal in de rivier lagen. Natuurlijk moesten wij proberen de overkant te bereiken. Dat ging goed. We sprongen van rots naar rots totdat we in het midden kwamen. Daar waren geen rotsen, alleen open water. Het was niet diep en ik dacht dat ik er wel door kon waden. Ik stapte dus van de rots af in het water. Ik had niet gedacht dat het water zo'n kracht had, want zo gauw ik in het water stapte werden mijn benen onder mij weggeslagen. Ik schreeuwde: "Boeng!" En op hetzelfde ogenblik voel de ik Boeng's ijzeren greep. Hij had me bij mijn armen gegrepen en rukte mij naar zich toe op de rots waar hij op stond. We zagen er toen maar van af om naar de overkant te gaan. Ik weet niet hoe vaak Boeng mij uit de moeilijkheden heeft geholpen. Altijd was hij daar als ik in moeilijkheden zat. Boeng is mij voor gegaan naar de eeuwige sawah-velden en wacht op mij. THEO LIT 13

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1991 | | pagina 17