in het gebied van Parmi Selatan (een
gebied tussen Poso en Parmi (in Mid-
den-Sulawesi), een heel rijk Balinees
transmigratiegebied. In dit gebied waren
namelijk ook veel christen-Balinezen, er
waren daar zelfs meer christenen dan
op heel Bali. Er heerste onder de Bali
nezen in dat gebied een goede onder
nemingsgeest, men voelde er zich vrijer
dan op Bali. Er was daar een sfeer van
samen een desa opbouwen. Als dat
eenmaal gelukt was, dan waren ze boven
Jan. In bepaalde dorpen leefde de
autochtone bevolking in diepe ellende
te midden van de Balinezen in opmars.
Ik heb daar eindeloos over gesproken.
Ik bezocht daar al die desa's. Dan zei ik:
"Jongens, dat kan toch niet, dat kunnen
we toch niet maken. We moeten toch
ook vooruit. Je moet op die Balinezen
letten, wij kunnen dat ook". Maar er
waren remmen, hè. De invloed van adat
en adel hield veel van de veranderingen
tegen. Er waren wel uitzonderingen,
maar door de bank genomen bleef de
autochtone bevolking achter bij de
transmigranten.
Waren dat vrijwillige of gedwongen
transmigranten?
In mijntijd waren het allemaal vrijwillige
transmigranten. Er waren transmigran
ten die door de kerk betaald zijn en
migranten die, tot op zeker hoogte,
regeringssteun ontvingen. Maar er was
ook een transmigratieproject in de plaats
waar ik woonde, dat uitliep op een
drama. Dat waren Javanen die er wel
heen moesten. Het probleem was dat
deze mensen grond toegewezen kre
gen, waarnaar niet voldoende onderzoek
was verricht. Deze grond zou pas navier
jaar bruikbaar zijn voor de landbouw.
De steun die men in het begin ontving
was echter zo op.
De oogsten die men daarna van het land
probeerde te halen, mislukten allemaal.
Al die mensen zijn hun huizen gaan
verkopen. Men kreeg bij aankomst hui
zen met zinken daken, waarvan het zink
als eerste verkocht werd aan mensen
uit de omliggende desa's. Veel mensen
zijn hier boos weggetrokken naar andere
streken. Een aantal is gebleven en
kwam er na verloop van jaren achter dat
de grond toch te gebruiken was.
Uiteindelijk waren de gevolgen van de
transmigratie gunstig voor het betref
fende gebied. Er werden wegen aange
legd om de diverse artikelen te trans
porteren en men kreeg meer landbouw,
dus meer produkten op de markt. De
vooruitgang had echter voorde autoch
tonen groter kunnen zijn als zij vol
doende participeerden, wat deze men
sen niet deden.
Wat waren eigenlijk de hoofdbronnen
van bestaan in de gebieden waar u
werkzaam was?
De rijstbouw was de hoofdbron van
bestaan en verder was de teelt van
kruidnagelen, voor de kretekfabrieken
(kretek: Indonesische sigaretten, waarin
kruidnagelen en tabak verwerkt zijn), in
de jaren zeventig erg in opkomst. Wat
de visserij op het Posomeer betreft,
waren de gevolgen van de overbevissing
zeer duidelijk zichtbaar. Je zag de vissen
in de loop van de tijd kleiner worden. In
1970 waren de vissen nog vet en in
1978 werden niet meer dan kleine,
magere scharminkels gevangen. Boven
dien was er een nikkelmijn.
Leidde de komst van de nikkelmijn tot
grote veranderingen?
Ik heb de opkomst van de nikkelmijn-
bouw in Soroako (in het noorden van de
provincie Zuid-Sulawesi) van nabij mee
gemaakt. Het was een geheim dat er bij
deze mijn van INCO (International
Nickel Company, een Canadese maat
schappij) een voorkeur bestond voor
christelijke arbeiders uit Torajaland,
hoewel er ook lokale arbeidskrachten
werkzaam waren. De (christelijke) mijn-
directeur, die eveneens uit Torajaland
afkomstig was, trok echter het liefst
christelijke arbeiders aan vanwege de
grotere discipline, die hun werd toege
schreven. Eigenlijk was het belachelijk
om in een gebied waar de islam in de
meest orthodoxe vorm aanwezig was,
christenen binnen te halen.
Aan de andere kant zorgde de aanwezig
heid van de mijn er voor dat er meer
geld onder de mensen kwam. Aan de
andere kant kon dit ook met uitwassen
gepaard gaan. Ik kwam bijvoorbeeld
eens in een dorp, waarin de mensen
wezen op de aanwezigheid van een
bordeel. Dat was natuurlijk een doorn in
het oog van die mensen. Maar op een
keer werd bij een overstroming dit
bordeel weggevaagd. Dus dan zag je de
ingreep van hogerhand (gelach).
Bij de nikkelmijn waren ook veel Austra
liërs in dienst. Voor het merendeel waren
die ongelovig als ik weet niet wat. Maar
ik het eens gemerkt hoe
bang die mensen zijn als
er wat gebeurt. Er ge
beurde in die tijd een
hele reeks ongelukken,
bijvoorbeeld een of an
dere dragline of kar reed
dan de afgrond in.
Toen had een man in
Soroako gedroomd: deze
ongelukken gebeuren
omdat wij niet meer aan
de oude gebruiken vast
houden. We moeten op
nieuw karbouwen (buf
fels) offeren voor de
goden. Dat houd je niet
voor mogelijk, maar de
blanken besloten daarop
dat dat toen maar moest
gebeuren. Dat werd geor
ganiseerd door het con
cern. Erwerden grote upa-
cara's (plechtigheden)
belegd waar karbou
wen werden geslacht.
Daarbij werd ook een
dominee gevraagd van onze kerk, nog
echt een man van de oude zending van
voor mijn tijd. Die man had er op zich
moeite mee om aan deze plechtigheden
mee te doen. Hij vertelde mij: "Visser, ik
moest bidden en ik heb als volgt ge
beden Here God er gebeuren een hoop
ongelukken, maar U (weet) wel God, dat
wij te hard rijden Of we drinken mis
schien iets te veel alcohol bij het eten."
Het grappige is dat die blanken zo
panisch waren, dat ze ontvankelijk waren
voor het meest primitieve geesten-
geloof.
Opvallend is dat de sociale waarden van
de arbeidskrachten van de mijn veran
derden. Men werd meer individualis
tisch, men verwesterde. Als men kon
probeerde men onder het verlenen van
steun aan de familie zo veel mogelijk
vandaan te komen. Vooral de vrouwen
van de hoger geplaatste werknemers
hadden hier een belangrijke invloed.
Ook moest er volgens die dames uit
Singapore geïmporteerde cola gekocht
worden, in plaats van de lokale drankjes,
"want daar zaten beesten in". Maar ook
waren er veel goede dingen, zoals veel
aandacht voor het onderwijs.
Als u nu de balans opmaakt van die
acht jaar op Sulawesi, heeft u dan het
idee dat u blijvende resultaten heeft
geboekt?
Ik ben in 1 983 nog een keer terug
geweest. Ik heb toen kunnen constate-
(lees verder volgende pagina)