Heer CLIFFORD
In het Kerstnummer 1 990 van Moesson stond op blz. 7 een foto met onderschrift:
"De administrateurswoning op de suikeronderneming Gemampar bij Klaten,
waarin de familie Clifford woonde". De naam Clifford riep herinneringen bij me op
aan de tijd dat ik in de "wijk" in Malang en in het vrouwen- (en mannen) kamp in
Solo verbleef. In de wijk in Malang waren wij, mijn moeder, twee broers, mijn zusje
en ik "ingekwartierd" op de Goentoengweg 11A, samen met mevrouw Columbein
en haar zoontje, mevrouw Wendel en haar twee kinderen, de heer Lund en zijn
vrouw, de heer Versteeg in een goedang en in de garage de heer Lupgens en de
heer Clifford.
Adenium, met de wijzers van de
klok:
bloemkelk, gedraaide bloemknop,
van woestijnroos op oleander-
stam, bloem en bladeren van
Adenium.
plant groeit beter in een stenen pot dan
in een plastic pot. De Woestijnroos kan
ook door middel van zaaien vermeerderd
worden.
Omdat de Woestijnroos niet zo hard
groeit en niet zo uitbundig bloeit als in
de natuur, kan men tegenwoordig plan
ten kopen die geënt zijn op een Oleander
stammetje. Het is een raargezichtom'n
dunne stam te zien met bovenop een
veel dikkere stam. Het is gebleken dat
deze geënte planten een rijkere bloei
geven en harder groeien. Het spreek
vanzelf dat de waterbehoefte van deze
plant groter is. De Oleander is van huis
uit een vochtminnende plant. Bladeren
van de onderstam moeten wel afge
haald worden. Het enten is vakwerk.
De Woestijnroos kan last krijgen van
dopluis en wolluis. 'n Hardnekkige
kwaal. Dopluis is te herkennen aan 'n
bruin schildje waaronder de luizen zich
schuil houden. Wolluizen zien eruit als
witte dotjes watten en zitten vaak in de
bladoksels van de plant. Wolluis is een
spinsel waar de luizen onder zitten.
Bovendien krijgen planten met dopluis
of wolluis last van vieze plakkerige
honingdauw. Flink afspoelen met zeep
sop en spiritus; Verwijder de dopluis
met een pincet of stip ze stuk voor stuk
aan met een peseeltje of wattenstokjes
gedrenkt in spiritus; dit laatste geldt
ook voor wolluis. Wolluis plakt op het
penseeltje en kan zo gemakkelijk ver
wijderd worden. Herhaal het na enkele
dagen; één luizenvrouwtje kan 600
eieren leggen. Dus kijk de plant geregeld
na. Nade behandeling kan mendeplant
onder de douche schoonspuiten. Doe
een plastic zak rond de plant zodat de
aarde niet nat wordt.
NETTY SELDER
De heer Clifford was een kleine man
met een snorretje en een zeer gedistin
geerd voorkomen. Hij was altijd on
berispelijk gekleed, had een brilletje op
met gouden montuur en veegde voort
durend op een zeer aristocratische
manier met een (van zijn vele) zijden
zakdoeken zijn snorretje in de plooi. Hij
sprak onberispelijk Nederlands en zijn
uitspraak verried geen enkel streek- of
stadsaccent.
Slechte éénmaal heeft hij mij als twaalf
jarig jongetje gechoqueerd met een
verhaal over veedieven in Australië (of
was het de Verenigde Staten?) die wer
den opgehangen met een touw om de
nek ènom hun geslachtsdelen. Dat
laatste was voor mij onbegrijpelijk: de
aristocraat Clifford, die zo'n verhaal
vertelde.
Zoals boven vermeld woonde hij (ge
dwongen) samen met de heer Lupgens
in de garage. Lupgens was een typisch
(oud)koloniaal. Hij was soldaat bij het
KNIL geweest en was na zijn pensione
ring bij een "Sarina uit de desa" gaan
wonen. Hij liep er altijd bij als een
voddenkoopman, die zelf nog nooit iets
uit een kledingzaak had gekocht. Zijn
bevlekte broek hing ergens onder zijn
hangbuik, opgehouden door een ver
sleten riem en zijn smoezelig hemd zat
daar min of meer ingepropt. Hij slofte
altijd op een paar oude sandalen, waaruit
zijn schijnbaar nimmer geknipte tenen
staken. Evenmin als van pedicuren had
hij ooit van manicuren gehoord en de
kapper had nimmer iets aan hem ver
diend. Zelfs zijn snor hing in rafels tot
over zijn onderlip en zag bruin van de
tabak. Maar hij was altijd goed geluimd,
lachte graag en zijn rauwe basstem gaf
menigmaal een van zijn lijfliederen ten
beste. Zoals: "Er is nog nooit een kolo
niaal gestorven van honger en chagrijn".
Toen mijn moeder hem eens een halve
fles port schonk met de boodschap die
eerlijk met de heer Clifford te delen, zei
hij: "Maar natuurlijk mevrouw en wel
bedankt!" Vervolgens ontkurkte hij de
fles, zette hem aan de mond en dronk
hem in één lange teug leeg, smakte
heftig, likte zijn snor af en zei: "Of er een
heel regiment engelen op je tong piest!"
Deze figuur was de absolute tegenstel
ling van de immer uiterst verzorgde en
punctuele gentleman Clifford, die zich
dan ook voortdurend ergerde aan het
lot dat hem met zo iemand had doen
samenwonen. Maar hij was te veel heer
om het tot een conflict te laten komen.
De "wijk" in Malang werd ontruimd en
wij kwamen in het vrouwen- (en man-
nen)kamp Solo terecht. Ik had de heer
Clifford geheel uit het oog verloren, tot
ik op een dag met een patjol op de
schouder op weg naar een slokkan-
schoonmaakklus plotseling voor de
onberispelijk geklede heer Clifford
stond, die juist weer zijn snorretje stond
te poetsen.
"Ah, meneer Clifford! Hoe maakt u
het!" begroette ik hem. Hij keek me
door zijn brilletje even nadenkend aan
en zei toen op zijn onberispelijke manier
alsof het de gewoonste zaak ter wereld
was: "Het gaat mij buitengewoon goed,
jongeman. Ik heb nog veertien dagen te
leven, dan zijn mijn harttabletten op en
is het met mij gedaan!"
Ik stond even perplex, want ik wist niet
dat de heer Clifford een hartpatiënt
was! Ik wist niet hoe te reageren en zei
uiteindelijk zo opgewekt als ik maar
kon: "Kop op, meneer Clifford, het zal
zo'n vaart niet lopen!" De heer Clifford
keek mij met zijn kraalogen strak aan en
zei: "Doe in ieder geval de groeten aan
je moeder!" "Zal ik doen meneer Clif
ford!" riep ik achter mijn patjolploeg
aanrennend.
Dat was het laatste wat ik van de heer
Clifford gezien heb. Veertien dagen
later hoorde ik van mijn moeder dat ze
bij de stervende heer Clifford was
geweest. Zijn Duitse vrouw, die niet in
de "wijk" en het kamp had gemoeten,
zat aan zijn bed. Hij sprak nog maar heel
zachtjes en gaf mijn moeder bij het
afscheid een heel zwak maar elegant
handje.
Lupgens heb ik het laatst gezien toen
hij, nadat bekend gemaakt was dat
Japan gecapituleerd had, met een rieten
mandje vol vodden op zijn onafscheide
lijke sandalen met een opgewekt ge
zicht de poort van kamp 7 in Ambarawa
uitstapte op weg naar zijn Sarina.
A. L. C. JILESEN
15