voor half vijf 's morgens gebruikten. Over
dag mag er niet gegeten en gedronken
worden. Pas tegen zes uur namiddag open
den ze de vastendag eerst met wat frisse
dranken zoals jonge klapper, tjendol enz.
en daarna de maaltijd. Met de Idul Fitri
verwachten ze dat ik nieuwe kleren en
schoenen ging kopen. Dit was reeds een
eeuwen lange traditie. Gelukkig ging de
meid niet naar de desa terug zoals de
anderen om daar de Idul Fitri te vieren.
Dus kon ze de ketoepat met bijbehorende
gerechten klaar maken voor de kinderen.
Er hoorde ook bij, taart, snoep met wat
bloemen. Meestal ontvingen de kinderen
hun vrienden en kennissen, terwijl ik naar
mijn eigen kennissenkring ging om hen
"Selamat Hari Raya Idul Fitri" te wensen.
"Minal Aidin Wal Faizin" voegde je er aan
toe (spijtbetuiging). Het wordt dan van jou
verwacht om gekleed te zijn in de
Indonesische dracht. Ik verkoos de mo
derne dracht, dat zat prettiger, niet zo
strak om je lichaam waar je je nauwelijks
goed in kon bewegen. Zo kon je de heer
lijke spijzen tenminste goed nuttigen. Op
hun beurt kwamen ze bij mij thuis met
Kerst en Nieuwjaar waar ze hun hart
konden ophalen aan een complete rijstta
fel met koek en gebak.
Naarmate ik ouder werd, drongen mijn
zuster en de familie erop aan om toch naar
Holland te komen. Naar hun mening zou
het beter zijn in Holland mocht er wat met
mij gebeuren. Zij hoorden allerlei
Indianenverhalen over Indonesië. Na er
lang over nagedacht te hebben, besloot ik
in 1987 een poging te doen in Holland te
blijven, helaas zonder resultaat. Ik ging van
de ene advocaat naar de andere, raadple
gen van wetswinkels, moest een raadsman
ontmoeten en ik weet niet wat nog meer.
Enfin, het liep op niets uit. Dan maar weer
terug naar Indonesië, niets aan te doen. Ik
vond het wel heel erg lief van mijn tante,
mijn moeders jongste zusje, dat zij mij
overal begeleidde naar al die advocaten en
wetswinkels, raadsmannen enz. Mijn tante
gaf het niet op en zocht steeds naar andere
nieuwe mogelijkheden om mij in Holland
te houden.
Maar ik vond de situatie niet meer hoop
gevend, dus ik ging begin 1988 weer terug
naar Indonesië. Teleurgesteld? Ach, ik weet
het niet. Ik ben met de jaren zo gewend aan
tegenslagen en teleurstellingen dat ik daar
over nooit lang blijf piekeren.
Ik had mijn baan reeds opgegeven, zodat ik
na mijn terugkomst in Indonesië weer een
andere moest zoeken. Gelukkig had ik
daarmee niet zoveel moeite. Al gauw kon
ik weer aan de slag. Het gewone leven
zoals voorheen
deed zich weer
voor. Mijn oom,
een oudere
broer van mijn
moeder, had ik tij
dens mijn korte
verblijf in Holland
overgehaald naar
Indonesië te komen
voor een vakantie.
Hij was er reeds
negenendertig jaar
niet meer terug ge
weest. Het eerste
wat mijn oom vroeg
was hoe de Indone
siërs nu tegenover
de Hollanders
staan. Ik begreep
eerst niet wat hij
bedoelde en keek hem wat schaapachtig
aan, daarna ging mij een lichtje op. Ik stelde
mijn oom gerust dat er echt niets meer
was. Onder het bewind van de tegen
woordige president gaat alles anders. De
doorsnee Indonesiër kan trouwens geen
onderscheid maken tussen een Hollander,
Fransman, Amerikaan of een Zweed. Op
dit ogenblik zijn er zoveel buitenlanders in
Indonesië dat je heus niet weet wie wie is.
Er zijn toeristen, zakenmensen, zij die daar
werken voor een of andere missie of
projekt. Ach, je gaat toch niet aan hen één
voor één vragen waar ze vandaan komen.
Trouwens voor de regering is het alleen
belangrijk dat de gewenste documenten in
orde zijn.
Mijn oom had het best naar zijn zin. In het
begin viel het hem nogal moeilijk om alles
aan de bedienden over te laten. Dat was hij
niet meer gewend. Hij wou alles zelf doen,
zoals hij het gewend was in Holland. Maar
ik had hem op het hart gedrukt het niet te
doen. Mijn bedienden zouden wel voor
alles zorgen. Want als mijn oom nu alles
zelf zou doen, dan voelden de bedienden
zich overbodig of zouden zich afvragen of
ze niet goed genoeg waren. Zodoende.
Een paar maanden erna kwamen mijn beide
tantes over om een kijkje te nemen hoe ik
het maakte. Zij gingen een hele reis maken
door Indonesië, omdat ze hoorden van
mijn oom dat het een fijne vakantie zou
worden. Ik merkte wel dat mijn tantes mij
op hun beurt anders vonden. In hun ogen
was ik in hart en nieren een Indonesische.
Ja, hoe kon het anders na al die jaren. Het
ging toch ook eender met hen die zich in
Holland moesten aanpassen. Je was familie
van elkaar, maar toch verschillend. Mijn
oom had een hoop plezier gehad tijdens
zijn vakantie daarom besloot hij ieder jaar
over te komen. Zo kon hij de winter in
Holland ontwijken. Ik vond het best. Hij
kon altijd bij mij logeren. Dat was geen
punt. Er waren genoeg mensen die hem
konden begeleiden wanneer hij ergens
heen wilde gaan als ik niet in staat was mee
te kunnen.
Op een avond zei mijn oom: "En toch denk
ik dat je eens met een Belanda (Hollander)
zult trouwen." Een beetje verwonderd
keek ik hem aan, maar gaf geen commen
taar. Het zou toch niet waar zijn?
Mijn oom vond mijn leven maar niets. Met
bezorgde ogen keek hij mij na hoe ik in en
uit de bus sprong. "Hoe lang wil je dat nog
volhouden'-, vroeg hij mij. "Jewordt een
dagje ouder". Ik gaf hem maar wijselijk
geen antwoord. Wat moest je daar op
zeggen. Dat was nou het leven in Jakarta.
Op een keer stond hij verstomd toe te
kijken hoe ik mij in de bandjir naar huis
waadde. Mijn huis lag wat hoog, dus je kon
zien als iemand op de weg liep. "Word je
niet ziek?" was zijn bezorgde vraag, na
bekomen te zijn van de schrik. "Welnee",
stelde ik hem gerust, "ik ben gewend door
weer en wind te gaan en word niet zo gauw
ziek van het lopen in de bandjir". Bijna elke
avond probeerde mijn oom mij te bepra
ten om toch een uitweg te zoeken naar
Holland te kunnen gaan. Hij had het hart
niet mij zo te zien. 's Morgens voor zes uur
de deur uit en 's avonds tegen een uur of
zeven, acht pas thuis. Dat kwam in feite
door de files in Jakarta, vooral wanneer het
regende en daardoor een bandjir ontstond
dan lag het verkeer gewoon stil. Auto's die
vast liepen en geduwd moesten worden.
Stampvolle bussen die niet vooruit kon
den. Hoe wou je op tijd thuis wezen. Dat
is toch onmogelijk.
Toen ik op een keer thuis kwam, wees mijn
oom naar een stapeltje brieven. "Ken jij die
mensen?" vroeg hij mij. "Dat zijn geen
familieleden van ons". Ik bekeek ze één
voor één. Onbekende mensen. Nieuws
gierig maakte ik ze open en begon te lezen.
"Naar aanleiding van uw advertentie
stond er in elke brief. Welke advertentie,
vroeg ik mij verwonderd af. In ieder geval
kwam het erop neer dat zij met mij wilden
corresponderen om meer gegevens over
"In een rijtuigje"
20