UIT OUDE BOEKEN SOIREE IN SIAM door Wim Kan Dit verhaal speelt enkele dagen na onze bevrijding uit Japanse krijgsgevangenschap in augustus 1945. We zaten met een goeie 2.000 ex-P. O. W. 's ergens in een junglekamp in Siam te wachten op het vertrek van de Japanners en de aankomst van geallieerde troepen. Niemand van ons wist precies of de Siamezen ons welgezind waren, of dat ze toch nog heimelijk met de Jappen heulden. Niemand kon met zekerheid vertellen oj de inheemse bevolking nette struikrovers of onbetrouwbare meneren zouden blijken te zijn Mijn vriend, de kapitein dokter, heeft een heel bijzondere invitatie ontvangen. Hij heeft die ook geaccepteerd, maar als ik de dokter scherp observeer, is het niet hele maal uitgesloten, dat hij er een beetje spijt van heeft Ergens in het rommelige Nakhon - Pathomse stadje heeft hij kennis gemaakt met een Siamese jongen, met schoenen aan, een colbert jasje met een vulpen in het zakje en een Engelse woordenschat van minstens zestig verschillende uitdrukkin gen van 'O.K.' tot 'Your Queen number one'- kortom op en top een intellectueel! Hij heeft deze vulpenjongen leren kennen in een fotowinkel, waar het talenwonder even als tolk is opgetreden tussen de kapitein dokter en de kleine Siamese verkoopster, die elkaarhet is pas een week na de vrede erg vriendelijk hebben staan toeknikken en helemaal niets van eikaars bedoelingen begrepen hebben. En het slot is geweest een invitatie waar schijnlijk om eens te komen eten: 'You come to me, to morrow to morrow, see my home! Bring your friend with you. Very O.K. - O.K. V 'O.K.' heeft mijn vriend de kapitein dokter gezegd, die een man is, die het avontuur lief heeft. Hij is vergeten, dat Siamezen voor drie kwart charmante rovers zijn en hij heeft alleen nog even geinformeerd: 'Where do we meet us to morrow to morrow?' Hij heeft zijn Engels aangepast aan het Siamese ontwikkelingspeil en spreekt gezellig van "to morrow to morrow" als hij overmorgen bedoelt. De vulpenjongen heeft hem aandachtig aangestaard en toen tenslotte weifelend geantwoord: 'O.K.' Omdat dit antwoord meer charmant, dan duidelijk was, heeft de dokter hem toen uitdrukkelijk bij de mouw van zijn jasje gepakt en gezegd: 'To morrow to morrow - where are you?' en deze conversatie heeft meer succes geboekt, want nogmaals is er hoorbaar nagedacht en opeens is er een antwoord gekomen: 'On the bridge', Na zo'n succes was het waarschijnlijk fout om nu ook nog naar de tijd van de afspraak te willen informeren, te meer waar het Oosten weinig van een klok begrijpt en de vulpenjongen de uren niet in het Engels schijnt te kunnen uitdrukken. Het hele onderhoud is geëindigd met veel O.K.'s, slagen op de schouders, handdruk ken en tenslotte een soort tijdsaanduiding van 'to morrow to morrow with your friend on the bridge in the dark'. Maar nu het overmorgen is geworden, begint de kapitein dokter zich zorgen te maken. Wie is deze jongeman! Waar woont hij? Wat wil hij? Is dat ongevaarlijk en kan ik iemand meekrijgen? Het begint allemaal al heel erg ongelukkig, want in het Japanse kamp naast het onze is cholera uitgebro ken, althans iets, dat er op lijkt en de verloven om in de stad rond te dwalen tot 's avonds half elf, worden net de dag van de invitatie ingetrokken. Dat wil dus zeggen dat de dokter, als hij al permissie krijgt het kamp te verlaten, de enige Europeaan zal zijn, die in het stadje die avond zal ronddo len. Als er gevaar dreigt zal hij nergens om hulp kunnen aankloppen. Om 4 uur wordt de lucht akelig donker en om 5 uur begint het zachtjes te regenen. Tot overmaat van ramp krijgt de dokter een speciale vergunning om het kamp uit te gaan en meldt zich ter elfder ure een vriend die bereid is het avontuur mee te maken. Waar het lot zo'n opstelling maakt, daar kan men tenslotte onmogelijk alle stukken door elkander smijten en zeggen: 'Ik doe het toch lekker niet'. Dus wandelden we samen om half zes in een sombere motregen die aanstalten maakte om in een plens-bui over te gaan, de kampementspoort uit. De weg buiten lag eenzaam en verlaten en begon al wat modderig te worden. Tegen zes uur zou het wel bijna donker zijn en moesten we de brug bereikt hebben, wilden wij ons nauwgezet aan de afspraak houden. Een paar zwarte kraaien vlogen krijsend over onze hoofden. Hier en daar stond een grote grijze karbouw en keek ons meewa rig aan. We waren de enige westerlingen op de weg en een tijdje lang zelfs de enige menselijke wezens. Naarmate we het stadje naderden, kwamen er wat Siamese man netjes en vrouwtjes langs, wier raadselach tige gezichtsuitdrukkingen men nu eigenli;k pas voor het eerst opmerkte. De dokter was volledig in uniform, met een koppelriem en een groene pet. Dat was een van de weinige dingen die me nog vertrouwen inboezemde! Vlak voor de brug begon hij te vertellen, dat de hele afspraak erg 'los-vast' was, dat hij niet wist of we er al of niet te eten waren gevraagd, dat hij geen flauw idee had, of we nu eigenlijk bij een straatarme zwerver dan wel bij een welgestelde familie uitgenodigd waren en dat ik me er vooral niets van moest voorstellen! 'Misschien worden we wel opgegeten', veronderstelde ik wat erg luid lacherig en de dokter lachte zo'n beetje mee en zei tenslotte: 'Ach welnee!' Maar het klonk net alsof hij zeggen wilde: 'Nou ik zou er maar niet mee spotten'. Dicht bij de brug begon het behoorlijk donker te worden en tot mijn grote genoegen zag ik er niets, dat zelfs in de verste verte aan een vulpen jongen denken deed. We wachtten vijf minuten, toen er een snelle fietser in de verte aankwam. 'Dat is hem!' constateer den we beiden gelijk en inderdaad was hij het. De begroeting liet niets te wensen over. De vulpen-jongen bleek een wellevend jongmens, die sterk geïnteresseerd scheen in de rangen van ons Koninklijk Neder lands Indisch Leger, want het eerste wat hij ons vroeg was: 'You captain?' Voor ik de tijd kreeg een ontkennend antwoord te geven, had mijn vriend de dokter mij reeds tot luitenant gepromoveerd, Iets wat de gehele verdere conversatie beïnvloedde, want onze jonge Siamees bleek een uiterste eerbied voor offcieren te bezitten. Inmid dels staken wij de brug over en sloegen ergens rechtsaf een weg in, die ons beslist buiten het stadje ging voeren, hetgeen en de dokter en mij weer iets van onze onge dwongen vrolijkheid deed verliezen. Het begon nu harder te regenen en blik semstralen verlichtten telkens de beboste omgeving. De vulpen-jongen stapte plot- 30

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1991 | | pagina 30