wenste klaarblijkelijk nergens op in te gaan en maakte zich van het hele geval af door te zeggen: 'Ach, dat regelt zich allemaal vanzelf, een antwoord, dat voor vele uitleggingen vatbaar was! 'Make yourself at home' zei een stem vlak achter me. De vulpenjongen had al een tijdje naar ons staan kijken, zonder dat we er iets van in de gaten hadden gehad. De dokter zette zich in het midden van de tafel en hield zodoende één plaats aan zijn linker- en één plaats aan zijn rechterhand open. Het maakte, ik weet niet waarom, een griezelige indruk op me. Alsof naar links en rechts van hem twee geesten mee aanzaten, die wij niet konden zien, maar die er toch waren! Tenslotte volgde ik aarzelend zijn voorbeeld en ging aar de overzijde zitten. Zonder het te willen keek ik behoedzaam even links en even rechts van me. De vulpenjongen schonk vier gla zen in. Dat was éen te veel. Raar. Moesten we nu iets zeggen? Hij ging aan het einde van de tafel zitten, waar voor niemand gedekt was en staarde ernstig voor zich uit. Dit was stellig hét moment om te zeggen: 'Mooi woont u hier', maar omdat ik zeker wist, dat zo'n opmerking hier kil uiteen zou spatten, en ik bovendien ver moedde, dat hij hier helemaal niet woonde, trachtte ik geinteresseerd rond te kijken, hetgeen mislukte, want mijn blik bleef plot seling hangen aan een klein onaanzienlijk mannetje, dat mij met een tandeloze mond bij de ingang van 't koepeltje stond aan te grijnzen! Wie was dit nou weer? De lust bekroop me om als een kleine bange jon gen doodgewoon te gillen: 'Kilk eens, wat een enge vent!' maar ik kon gelukkig geen woord uitbrengen, want het mannetje strompelde naderbij en braakte twee korte lachstootjes uit. Toen kreeg de dokter hem in de gaten. We worstelden beiden met hetzelfde probleem: als we opstonden om hem de hand te reiken en het bleek de tuinman te zijn, diedetuinparasollen kwam binnen zetten, sloegen we een figuur en als we bleven zitten en het was de vader van de vulpenjongcn, dan waren we erg onbe leefd Het mannetje stevende op de tafel af, lachte nogmaals en ging, zonder verder iets te zeggen, aan de rechterhand van de dokter zitten. De vulpen jongen zei ook niets, wij knikten zo'n beetje van: 'dag meneer eh...' maakten een beweginkje van opstaan en toch weer niet en keken toen strak voor ons uit. Als ik nu het bekende boek bij me had gehad van 'Hoe hoort het eigenlijk', dan was ik er zeker in gaan zitten bladeren. Nu hakte na enkele erg stille ogenblikken de dokter de knoop door. Hij nam zijn glas op en zei 'cheerio'. Het mannetje deed alsof hem dit niet aanging, terwijl de vulpenjongen opstond en plech tig zei: 'Your Queen number one. Cheerio!' Toen dronk hij zijn glas tot aan de bodem leeg, smakte en zette het met een bons op de tafel. De dokter en ik dronken heel voorzichtig een klein slokje. Maar dat scheen helemaal fout, of zelfs erg onbe leefd te zijnEr werd ons duidelijk gemaakt, dat wij 'ad fundum' moesten drinken, wat we dan ook maar deden om eventuele diplomatieke onaangenaamheden tussen Nederland en Siam te voorkomen. Een luide donderslag en een onverwacht hevige windvlaag deden ons koepeltje tril len. De lamp flikkerde even en doofde toen opeens. Het mannetje richtte zich in onbe grijpelijke woordjes tot zijn intellectuele landgenoot. Er scheen iets overwogen te worden. Het resultaat van de korte dialoog was: 'Excuse me, Captain!' en toen ston den onze beide tafelgenoten in het pikke donker op en verlieten, met medenemen van wat flessen en glazen het koepeltje. 'Aardig feest' fluisterde ik de dokter toe. 'Hoe laat zou het zijn', informeerde die op zijn beurt. Aangezien we geen van beiden in het bezit van een horloge waren, hadden we er geen flauw idee van. Een lampje dwaalde het koepeltje binnen en werd vastgehouden door iets erg diks en ronds, wat een presenteerblad bij zich had. We knikten het vriendelijk toe en zeiden iets van: 'Good night!', maar er ontstond geen geluidsreactie. Bij nader inzien bleek het een dikke Siamese me vrouw te zijn, die de tafel begon af te ruimen. Was het feest beëindigd? Hier was nu toch werkelijk geen touw meer aan vast te knopen. Tenslotte zaten de dokteren ik in een donkere koepel tegenover elkaar aan een afgeruimde tafel. 'Zullen we weggaan vroeg ik zachtjes. 'Even wachten nog, kij ken wat er gebeurt' klonk het van de overkant. Ons wachten werd beloond. De vulpenjongen kwam weer binnen met een lampje, zei zijn bekende tekst van: 'Excuse me, Captain', en pakte de dokter bij een mouw, terwijl hij hem de koepel uitleidde. Op enige afstand volgde ik. Voor geen geld was ik alleen in die rare koepel blijven zitten! We liepen nu misschien hoogstens veertig meter langs een vreemd paadje en stonden toen opeens voor een kleine warong, een soort café'tje met een buf- fetje, een grote gedekte tafel voor zes man, een open houtvuur en erg veel grote donkere hoeken, waarin van allerlei zou kunnen staan, wat echter niet te zien was. 'Sit down, captain!' zei de vulpenjongen. Kennelijk had het feest zich verplaatst. Misschien oordeelde men de koepel te kil en te open op deze stormachtige avond. Er was nu wat meer licht op de tafel en ik kon duidelijk zien, dat het Siamese mannetje wel erg onaanzienlijk was. Hij zette zich nu aan het hoofd van de dis, schonk ons een glas in, nam zelf ook een glas cn begon toen een lang verhaal in het Siamees af te ste ken. Toen het uitwas vertaalde de vulpen jongen, die naast mij was komen zitten de blijkbaar wat diplomatieke en internatio naal getinte speech: 'Tell your people and your wife, we Siamese very glad with you! We love your country and your Queen! Hurrah, hurah, hurah!' Een wat plechtmatig hoerageroep kwam achter de toespraak aan en de glazen moesten 'ad fundum' geledigd worden! Wij bogen in de richting van het tuinman netje, dat nu toch weer meer de allures van de rijke gastheer begon aan te nemen en zwaar achterover leunend in zijn stoel hing. Hij trok een gezicht alsof hij zeggen wilde: 'Ja, ja, ik ken mijn wereld'. Zacht fluisterde ik de dokter toe: 'Moeten we nu niet wat over hun Koning zeggen, 't Staat anders zo onaardig!' 'Ja!' zei de dokter en deed niets! Ik nam de fles, schonk de glazen vol, zon der te denken aan 'Hoe hoort het eigen lijk', stond op en zei: 'We Dutchmen very love your people, your home and your King. Hurah, Hurah, Hurah Toen dronk ik mijn glas in één teug leeg en staarde triomfantelijk in de richting van het tuin mannetje. Maar clie had het klaarblijkelijk niet begrepen en het succes kwam net van de andere kant. De dokter kon niet drin ken van de lach en de vulpenjongen ver taalde in snelle vreemde klanken mijn kos telijke speech in het Siamees. Het tuinman netje lachte luid en vrolijk op en drukte me de hand, een bruin rimpelig kurkdroog handje. Hij stamelde, blijkbaar onder de indruk van mijn woorden, erg veel korte zinnetjes en ging toen weer zitten. Nu kreeg de vulpenjongen een drukke taak. Om te beginnen zette de dikke Siamese vrouw allerlei schaaltjes met eten op de tafel en voelde hij zich geroepen ons de lekkernijen zelf op de borden te schep pen, maar bovendien wilde het tuinmanne tje voortdurend met ons converseren en dat moest allemaal vertaald worden. Hij heette Nin en was, voor zover we het enigszins verwarde verhaal konden vol gen, in 't Thaise leger geweest, dat nu 'Siamese army' heette. Bij het noemen van de naam 'Nin' stond hij op en gaf ons de hand. Ik stond ook op en had het gevoel, dat we voorgesteld werden en dat ik 'aan genaam' rnoest zeggen, of zoiets. Onder de hand moest ikgeweldig op mijn qui-vive zijn, want de vulpenjongen gooide telkens rauwe sla en erge dysentrieachtige toma ten op mijn bord en de dokter zei zachtjes waarschuwend van de overkant: 'niet eten, ongekookt!' Ondertussen schonk Nin voortdurend mijn glas vol en wilde dan een speech afsteken die op staande voet vertaald moest wor den, maar telkens niets anders beduidde dan. dat hij ontzettend veel van Hollanders hield en dat onze Koningin erg 'O.K.' was en beslist 'number one'. 32

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1991 | | pagina 32