Dienstreis van een Dominee 10 juli-29 juli 1906 De boot had mij gebracht na een tweedaagsche aangename reis tot Edi, het punt vanwaar ik dacht mijn landreis aan te vangen. Wij lagen een fat soenlijk eind uit den wal, ongeveer een 2500 m. Het duurde dan ook geruimen tijd voordat de Atjehers met hun schilderachtige scheepjes langs boord lagen om hun lading in te nemen ofte lossen. Ik sprak af met den boombeambte, nu met een dezer scheepjes aangekomen, dat hij mij met zijn sloep zou halen, dat was veiliger en handiger met 't oog op de moei lijke landing. In Moesson van I maart 1991 e.v. publiceerden wij de "Indische herinneringen van Arend Hage- doorn". Het artikel dat hier staat afge drukt, gaat over de vader van Arend: ds. Abraham Hagedoorn, die in juli 1906 door Atjeh reisde. Zijn indrukken en ervaringen werden door zijn echtgenote op getekend. Red. dat zijn lamp uitgegaan, of misschien wel gestolen was, en vol overwinningstrots passeerden wij een gelijk bovengenoemd scheepje, waarop en waarom door spaarzaam licht nauwelijks zichtbare ge daanten ploeterden omdat zooals wij be grepen, hun schuit aan den grond zat. Die tobbers! We waren ons eigen leed nog niet ver geten, en wreekten ons daarop door over dat van anderen ons te verma ken. 't Was maar een tijdelijk en niet aantastelijk leed, daarom durf ik van onze slechtheid gewagen. Daar knarste 't onder onze boot - zij snerpte met haar hiel over harden bodem. De roeiers trokken uit alle macht. Zij wisten wat er anders op zat. Maar 't baatte niet. De sloep zat vast. "Eruit!" was 't kort bevel van onzen stuurman. Ik dacht dat dit tot allen gezegd was, denkende dat we nu maar wadende de kust moesten zien te bereiken, 't Was niet noodig en ik scheen er dankbaar voor te moeten zijn, hoeveel lust ik ook had om ook mijn handen eens uit te ste ken. Onze jongens bleken weinig zin te hebben. De haaien schenen ook van hen geen vrienden te zijn, en de duisternis liet natuurlijk niets van deze beesten ontdekken. De Atjehers achter ons mochten kunnen wachten op den vloed, wij bleven liever niet tot 't aanbreken van den nacht daar zitten. Zij sprongen dus uit de boot, schoven, tilden haar langzaam pas na pas, dan ging 't wat vlugger en waren wij drijvende zoo dat de riemen weer gehanteerd kon den worden. Maar 't vaarwater waren wij kwijt. Telkens weder moesten de riemen neergelegd, totdat eindelijk 't licht van den boom of douanenloods ons den weg wees en de laatste paar hon derd meter rustig naar de landingsplaats doorgeroeid kon worden. Mijn vriendelijke leidsman en bescher- mer ging mij voor. Een flikkerende ga- solinelamp gaf genoeg licht om op 't stei gertje geen misstap te doen, en zonder gevaar te volgenl. Ik was dan te Edi - al thans in de benedenstad. Dat was blijk baar het eenige wat deze plaats gemeen Die veiligheid werd er naar mijn idee niet grooter op, toen het zonnetje zich ter kimme neigde, en de be loofde boot nog niet in 't zicht was. Doch na nog een half uur wachten, zag ik mijn nieuwen bekende aan dek en wist ik dat nu de eigenlijke reis zou beginnen. Na een oogenblik onderhouds met den kaptein, daalden wij langs het schip af in den sloep, in gezelschap van nog een paar personen, die voor hun verzet even een bezoek aan boord hadden gebracht. Kalm dei nend met de riemen in regelmatigen slag gleden wij van het fantastisch verlichte schip weg, het donkere land tegemoet, dat ons door het schitter- licht van zijn vuurtoren, en een enkel eenzaam lichtje op de kust een niet erg gezellig welkom toeriep. Welke nieuwe ervaringen zou ik straks op doen? "Dominé, gaat u wat meer naar het midden zitten, want wellicht zullen wij straks wat water binnenkrijgen, we naderen de branding. Maar waar is toch het baken met den lamp die ik daar hing!" De Dominé gehoorzaamde. Wij hoorden het ruischen van de bran ding, maar ik had 't wel eens erger ge hoord en dat scheen mij onaantastbaar te maken voor de blijkbare ongerustheid van mijn leidsman, die maar zijn lamp en dus 't goede vaarwater niet terugvond. We keken allen zoo scherp mogelijk uit. Het kunstlicht hadden wij wel weg willen tooveren. Telkens na enige seconden van duisternis wierp het zijne verblin dende stralen als bliksem over 't water vlak, en als onze oogen zich nauwelijks aan de duisternis hadden gewend, door- Ds. A. Hagedoorn, toen. priemde de lichtstraal weer ons oog, om een volgend oogenblik ons de duisternis te meer te laten kennen. De roeiers gin gen geregeld hun gang. Een oogenblik werd de boot gelicht, wat gekrinkel in 't water, spookachtig, 't was of alles leefde, vol van onbekende we zens waarvan 't bestaan even ons door 't kunstlicht werd geopenbaard. De bran ding was gepasseerd. Ik dacht dat 't ware nog komen moest, geen droppel had ik gevoeld. Onze bezorgde stuurman slaakte een zucht. Wat had hij het be nauwd gehad. Hij vergat geheel de ramp 14

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1991 | | pagina 14