had met de groote Indische handels plaatsen. De plaats mijner bestemming lag nog twintig minuten gaans landinwaarts. Met een onderofficier, die op den stoomer eens een kijkje was komen nemen, sprak ik af langs dien weg elkanders gezelschap te deelen, zeer tot beider genoegen, daar deze kameraad volmondig bekende dat hij het minder prettig vond, om dien afstand alleen te gaan. Die afspraak bleek echter voorbarig, want mijn geleider vertelde mij dat hij mij met zijn wagentje wel zou brengen, waartegen onze wa penbroeder weinig in te brengen had; van een Atjeher n.b. had hij 's middags een rijwiel geleend, om daarmede naar beneden te gaan,en kon ons dus nu met denzelfden spoed volgen tot vermeerde ring van zijn veiligheid. Wij kwamen dan na een paar minuten gaans langs een soort kade van arbeidershuisjes bij de woning van onzen boomambtenaar. Een nauwe doorgang tusschen een dubbele prikkeldraads versperring waarachter aan beide zijden een wachthuisje (een groote kist op manshoogte gedekt door een pyramidaal dakje), bezet door een gewapende politieoppasser, bracht ons op 't erf, waar gerij in orde werd gebracht. Te genover dien ingang een straatje en aan beide-zijden de in 't duister zich verlie zende lijnen van tien a twaalf huisjes, waarvan een enkel door een vriendelijk voorgalerijtje geen onaardigen indruk maakte. Daar was alles reeds in de rust. Spoedig gingen wij nu naar boven. De weg door laag maar dicht geboomte overdekt, was goed verlicht door gasoline, wat mij temeer opviel daar wij het te Kota-Radja altijd nog maar moe ten doen met armoedige petroleum lampjes, die een goed idee geven van misschien niet Indische dan toch plaatse lijke zuinigheid, en geflankeerd door wei land, waarvan verderop aan beide zijden een gedeelte was afgestaan voor voet balterrein; het eene voor de militairen het andere stelt u voor: voor de Atjehers. In vreedzaamheid werd daar menige strijd gestreden. Als er maar nooit een spel gespeeld zal worden als bij den vijver van Gibeon. In dezen Z.O. van Atjeh is alles in rust, zei mijn gelei der. De veiligheidsmaatregelen waren niet meer noodig. Ik geloofde het natuurlijk. En toch - kon ik het helpen dat ik nog geen vast ver trouwen in Atjeh's vredestoestand kon gewinnen! Toen wij bij den commandant kwamen om hem te melden dat ik aan gekomen was, kon deze mij op dat oog- enblik niet ontvangen, dewijl Atjehsche benden gesignaleerd waren die hij nu juist moest gaan vervolgen met 't restant zijner troepen. (De overige bezetting was er reeds eenige dagen op uit), 't Maakte hier boven een goede indruk. Grootere en kleinere huizen die met hunne open voorgalerijen den eenvoudi- gen villastijl hebben, op den dag vriende lijk door het lichte kleurenkleed waarin zij steken, goed onderhouden, en door de bewoners meer of minder smaakvol versierd, stonden ver genoeg van elkan der om afzonderlijk opgemerkt te wor den, en niet te ver om een zekere mate van gezelligheid aan het plaatsje te ont nemen; Schoon de eenvormigheid van bouworde gelijk op andere kleinere Indische plaatsen ook daar te betreuren viel. Ik werd na aankomst terstond dus geleid naar de pasanggrahan, die tot mijne ver rassing niet een bamboe stulpje bleek te zijn, slechts bescherming biedende tegen mogelijk ongunstig weder en een be nauwde gelegenheid tot slapen, gelijk ik mij wegens gebrekkige inlichting had voorgesteld, doch een vriendelijke vrij goed gemeubeld woonhuis met eenige kamers, waarin het meest noodige van een goede slaapkamer aanwezig was. Een bediende had de zorg - te Edi al thans, op andere plaatsen was er op ge rekend dat de reizigers hun eigen be dienden hadden, wat ik helaas niet had gedaan en mij veel last, en zelfs wel eens een leege maag bezorgde, met goeden moed heb ik deze maar bij mijne ver dere ervaringen gevoegd. Hier gebruikte ik den jongen dus maar zoo spoedig mo gelijk, om voor mijn tijdelijk huishouden te zorgen en het duurde geen kwartier of ik was te Edi burger. Den volgenden morgen zocht ik den commandant weder op om inlichtingen ook aangaande Baian, drie uur rijdens per stoomtram van Edi gelegen. Ik be hoefde daar niet lang te zijn want de Europeesche soldaten waren ook daar uit, en werden de eerstvolgende dagen niet terugverwacht. Mijn eigen volkje thuis trok mij te zeer om nu reeds hier langer te toeven dan ik mij voorgeno men had en daarom ging ik er maar op uit. Na even de employe's op 't petroleumpompstation bezocht te heb ben, trok ik naar de benting circa tien minuten verder. Bovenop een heuvel lagen de gebouwen. Gemakkelijk nu juist was 't pad niet. Het herinnerde mij terdege dat ik in de tro pen was. Na een klim van een vijftig me ter kwam ik voor de prikkeldraads versperring en eindelijk dus op 't punt waar ik wezen moest. Voordat ik echter den kaptein te pakken had, werd ik geleid door allerlei steegjes, stijgend en dalend, vol gaten en geulen, die het hemelwater zichzelf maar tot afvoerkanalen had gemaakt en waarover, als de stap te moeilijk was, en gevaar gaf om van den heuvel of tegen 't prikkel draad te rollen, een lossen plank het pad ietwat veiliger was. Eindelijk na her haalde malen rechts en links omgeslagen te hebben, wat waarschijnlijk diende om den vreemdeling een indruk te geven van de uitgestrektheid van 't nest, in ieder geval van de matelooze verwarring in de plaatsing der gebouwen, stonden wij na nog een hoek genomen te hebben voor het paleis van den bevelhebber der sterkte, vrijwel gelijk aan een hut uit ruwe planken opgeslagen, met witkalk bestreken. De binnenwanden van het huis reikten zelfs niet tot het dak dat voor 't oog verborgen was door wit geschilderd linnen, dikbuikig afhing naar den buitenwand. Zwaar van 't stof dat zich daar gedurende jaren verzameld had, en hier en daar door een niet al te kleine opening zich een uitweg wist te banen, vooral als de wind of de daar hui zende rattenfamilies eens onder het dak hoogtij vierden. In dit huis woonde nu de eenige Europeesche vrouw. Door haar smaak en takt had de woning bij eersten indruk nog een gezellig aanzien en lokte het zitje op de galerij tot verpozing en genot van 't fraaie uitzicht op 't dal en de dicht begroeide heuvels daarachter. Dat was daar vrijwel een van de mooiste land gezichten, die er maar in beperkt aantal langs de geheele Noordkust te bewon deren zijn. Ik had gedacht dat mijn taak met dit eene bezoek zou afgeloopen zijn, maar de kapitein vertelde mij, dat juist een pa trouille was thuisgekomen. Tot mijn spijt kon ik wegens gebrek aan tijd de man nen niet persoonlijk spreken. Ongeveer half drie vertrok de trein en nu was het twaalf uur; er moest nog gerijsttafeld en dus - spoedig besloten, ik zou maar tot allen gelijk spreken, er zou godsdienst oefening zijn. Maar waar? 't Was mij, voor 't eerst daarin beslissende, vreemd, zelfs stuitend de kantine voor dit doel te moeten kiezen, maar de nood gebood. Na een half uur, zooals ik vreemdeling in dezen ook had moeten bepalen, was al les in orde, behalve de Ds., die niet an ders kon verschijnen dan in zijn reis kostuum en die nog nauwelijks wist waarover hij het hebben zou. Met treu zelen komt men er echter niet bij den militair. In de kantine wachtte ik dus mijn gehoor, dat gaandeweg zich vormde uit den kaptein en vijftien soldaten, over welke opkomst ik zeer tevreden mocht zijn. Ik sprak tot hen ongeveer een half uur, en gaf daarna gelegenheid, zooals ik mij had voorgenomen na elke gods dienstoefening te doen, over het gespro kene van gedachten te wisselen, waarvan (lees verder volgende pagina) 15

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1991 | | pagina 15