in eigen gedachten in een dik boek zat te lezen. Enigszins afgewend van de vijver leunde hij rustig tegen een kegelvormige dwergspar met pluimpjes van fijne groene naaldjes. Tenslotte vertegen woordigde deze kabouter een geheel ei gen mythologische wereld, stammend uit de Germaanse oertijd, waaruit de sagen en sprookjes zijn voortgekomen van het Westen, die wij uit onze jeugd kennen. De vier stenen beelden daarentegen wa ren scheppingen uit een Oosters verle den, waarin geheel andere wetten en ge boden golden, zoals die werden nage leefd in het Mahabharata, een helden epos bij weinigen van ons bekend, laat staan begrepen. Een gesloten boek, kan men wel zeggen. Twee heel erg van el kaar verschillende voortbrengselen van het menselijk brein waren hier door het lot bij elkaar gebracht en vormden nu een klein, besloten wereldje van hoog stens drie bij vier meter in totaal. Heel intens en intiem, ecologisch en ideolo gisch in evenwicht en in volmaakte har monie. Nog extra benadrukt door een grote goudenregen, die in het voorjaar zijn gouden bloemenweelde als een zon nescherm over dit alles uitspreidde. Wie had er oog voor dit gewijde plekje, wie vermoedde het geheim van dit verbor gen stukje tuin? Dit aparte wereldje maakte ongemerkt deel uit van een Hol landse stadstuin. Inderdaad een tuin en niet zomaar een tuintje. Want afgezien van het ruime terras aan het huis, waar hij aan grensde, was hij groter en liep ook dieper naar achter door dan alle belendende tuinen van de omliggende huizen. De zijburen, maar vooral de achterburen pal er tegenover, hadden er van bovenaf goed zicht op. En met name de achter buren op de eerste verdieping, een jong stel, dat zich hier nog maar pas had geïn stalleerd en dat nog duidelijk moeite had met het verdraagzamere karakter van een grote stad, placht dan op genante wijze mee te genieten van het schouw spel, dat zich op warme zome dagen in de grote tuin aan hun ogen voltrok. Dan zaten zij op hun balkon eerste rij en ke ken gefixeerd naar de wijze waarop de bewoners van het huis met de grote tuin zich verpoosden zoals ze dat gewend waren. En al ondergingen ze de starende blikken van daarboven als ongepast, ze lieten zich er niet door van de wijs bren gen. De vrouw lag in haar bikini op een ligstoel van bontgebloemde stof, zich vermakend met een "Libelle" of zorgde voor een koele drank en versnaperingen. De man, in zwemslip, was steevast bezig met de bloemperken en de borders, wiedde onkruid, snoeide uitgebloeide planten bij of rukte de tuinslang aan om het grasveld te besproeien. En de doch ter vermaakte zich uitgelaten met een vriendinnetje of alleen, in het opgeblazen plastic waterbad, dat ruim voldoende plaats bood voor twee. Als ze hier uitge speeld waren, was er nog de schommel waar ze hun energie op konden botvie ren. Tussen al deze bedrijvigheid door rende de kat van hot naar haar achter de waterstraal van de tuinslang aan, trachtte al springend een zoemend insekt te van gen of klom plotseling zonder aanwijs bare reden als een pijl uit de boog een boom in, zo hoog mogelijk. Het was dui delijk, dat ook de kat zich kostelijk ver maakte. Maar ook al keken de buren naar hartelust mee, toch zagen zij dit kleine wereldje rondom de vijver niet. Ze waren als het ware ziende blind om dat hun zintuigelijke waarneming in de hersens eenvoudig niet kon worden om gezet in een bewust herkennen. Door hun conventionele, geconditioneerde opvoeding en beperkte ervaringswereld ontbrak hun daartoe eenvoudig iedere basis. Gelukkig maar, want zo kon het geheim van deze tuin ongeschonden be waard blijven. Een vreemde paradox zat in deze situatie opgesloten: enerzijds open en bloot, anderzijds diep verbor gen en slechts toegankelijk voor een en keling, die begreep, zoals de eigenaar van de tuin. Als op een van die zeldzame, mooie zo merdagen tegen de avond de rust was weergekeerd en het bladstil was gewor den, kwam ook hij tot geestelijke rust. Dan voelde hij een onweerstaanbare be hoefte om hier temidden van het we reldje, dat hij zelfgeschapen had, te gaan mijmeren. Neen, niet mediteren, dat was te abstract, dat kon hij niet. Maar ge woon zijn gedachten laten gaan, ver weg over zee naar het immense eilandenrijk Indonesië, waar deze tuinbeelden van daan kwamen en waar hij zelf, lang gele den was geboren; het land, dat hem sindsdien nooit meer los had gelaten. La ter, in Nederland had hij zijn haar scherpe jeugdherinneringen door doel gerichte studie in bruikbare kennis om gezet. En deze kennis keer op keer in het land van herkomst aan de veran derde werkelijkheid getoetst en vervol gens bijgesteld. Zo was de band met zijn geboorteland niet in nostalgisch verlan gen gesmoord, doch integendeel zodanig verstevigd, dat hierdoor zijn bestaan ook werkelijk zin had gekregen. Gevoelsma tig waren beide werelden voor hem tot een geheel versmolten en dienovereen komstig had hij zijn leven inhoud gege ven, samen met vrouw en dochter. En terwijl hij dat alles overdacht en de tuin zich met zoete, ondefinieerbare bloemengeur vulde, leken de beelden voor hem tot leven te komen. Dan wer den zij weer de goden en wayanghelden uit lang vervlogen tijden, die in de ge daante van schimmenpoppen of dansers van vlees en bloed op Java en Bali hun wijze levensles steeds weer aan de men sen hadden doorgegeven. En dan hoorde hij in gedachten ook weer de heldere to nen van de gamelan, die onverbrekelijk met deze wereld verbonden is. En als dan ook nog de bleke maan aan de he mel verscheen, kon hij de drang niet weerstaan om de beelden te tooien met een goudsbloem achter het oor. En on der het genot van een krètèk, waarvan de rook grillig opkringelde, gaf hij zich weer aan zijn gedachten over. Dit was de diepere betekenis van zijn verborgen tuin. Alleen te zijn en zich als wezenlijk onderdeel verbonden voelen met die grotere wereld om hem heen, die op zulke ogenblikken voor hem het symbool was voor het verlangen naar het onbereikbare, waar je desondanks toch zo dichtbij mogelijk wilt komen. Daar konden alle materiële zaken zoals fotoalbums, wetenschappelijke boeken, reisverhalen en voorwerpen, die hij in de loop der jaren om zich heen had ver zameld, niet tegen op. Zo verging het menige ideale zomera vond. Maar als de herfst kwam aanzet ten, met de winter in het verschiet, dan veranderde deze tuin op dramatische wijze en daarmee ook zijn symboliek. De beelden, die niet tegen de kou bestand waren, werden naar binnen gebracht, evenals de sierpotten. De rijkdom aan planten en bloemen was verdwenen en slechts de winterharde bamboe en coniferen bleven staan als duistere wa kers in de desolate tuin. Dan brak de tijd aan voor de tuinka bouter. Nu werd deze tuin zijn domein en daar ging hij nog eens recht voor zit ten. Hij genoot van de kletterende re gen, de striemende storm, de smette loze sneeuw en de ijzige vorst, die de vij ver in een miniatuurijsbaan omtoverde. En wie weet, vermaakte de kleine trol zich dan wel in zijn eentje op het ijs. Niemand, die het ooit heeft gezien, want overdag zat hij weer trouw tegen zijn kegelvormige dwergspar aangeleund. En dan las hij weer voor uit het dikke boek, dat opengevouwen op zijn knietjes rustte. Spannende verhalen voor wie het maar horen wilde en kon. Over vroeger, heel vroeger, toen de mensen nog luis terden naar de wijze raad van kabouters en die ook ter harte namen. En toch.... weer zag niemand de tuin. Trouwens, ook al keek je door een kier van het gordijn naar buiten, je zag im mers niets bijzonders. Wat moest je dan zien? Laat maar, het is van geen belang. De verborgen tuin blijft toch wel be staan. R.S. WASSING 27

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1991 | | pagina 27