onduidelijk en uiteenlopend. Aan de hand van A.Teeuw, "lndonesisch-Neder- lands woordenboek" (1990) heb ik het opschrift als volgt vertaald: Wij herinneren ons De oudste patroon (eigenaar) De jonge patroon De kleine patroon Ik houd mij aanbevolen voor een betere vertaling. Met de drie patroons moeten de drie broers Ursone bedoeld zijn. De familie Ursone heeft zich gevestigd in het Verre Oosten te Hongkong en in Ne derland en is daar bekend. Het bord met opschrift Baroe Adjak is de laatste herinnering aan de blanke boeren op Java. De letters daarvan zijn verbleekt, zoals de herinnering aan dit Kantoorgebouw op Baru Adjak te Lembang West-Java. eens bloeiende bedrijf. Ik houd mij graag aan bevolen voor inlichtin gen over de Ursones, Baroe Adjak en de BMC, welke ik in Bandoeng niet kon krijgen. De geschied schrijving van het vroegere Oost-lndië kan daarbij gebaat zijn. Postadres: Dr. C.de Jong Posbus 915-1394 0043 Faerie Glen Pretoria - Zuid-Afrika (Vervolg: "Ontbrekende stukken") dat de laagstgesalariëerden en de armen er als eersten het slachtoffer van wer den. Hoge prijzen, tekort aan alles: levensmiddelen, kleding, medicamenten, weinig doktoren. De honger stak de kop op en nam hoe langer hoe ernstiger vor men aan. Onze maandelijkse uitgaven stegen, terwijl het verstrekte voedsel in kwaliteit achteruitging. Het ziektecijfer steeg onder de bedeelden van de gaar keukens. Bij individuele gevallen gaven wij aan de zieken of verzwakte kinderen melk of medicamenten, veel baatte het echter niet. Op deze wijze bleven wij de keukens handhaven tot einde januari 1944. Per I februari 1944 moesten wij drasti sche maatregelen treffen door het verla gen van het aantal uit te geven porties per dag, zodat voortaan alleen aan diege nen voedsel verstrekt kon worden die geldelijke steun van de kerken genoten. Wij gaven nl. ook geregeld maandelijks aan armen een kleine geldelijke tege moetkoming tot betaling van bijvoor beeld huishuur, licht, water en brandstof. Deze gelden werden tegen de 26ste van elke maand aan de verschillende kerke lijke vertegenwoordigers afgedragen, zo dat zij de eerste van de maand op hun resp. kerkelijke kantoren uitbetalingen konden doen Deze vorm van steun noemden wij de zgn. Diaconiesteun. De bedragen werden later om de twee we ken uitbetaald, maar het uitgekeerde be drag was afhankelijk van de op dat mo ment beschikbare middelen. Korte tijd later moest het besluit genomen worden dat slechts diegene eten uit de gaarkeu kens mocht ontvangen, die geldelijke steun ontving en niet meer in het bezit was van overtollig meubilair of van een naaimachine. Het bezit van dit laatste kon naar onze mening dienen om in komsten te verwerven. De verminderde financiële mogelijkheden leidden er ver volgens toe dat de dagelijks uit te reiken porties teruggebracht moesten worden van 3500 naar 2000 en nog later naar 1200 a 1500 porties. Hoewel de nood der materiëel minderbedeelden steeg, zagen wij ons genoodzaakt zware beper kingen toe te passen, veroorzaakt door financiële moeilijkheden enerzijds en door de zware Japanse controle ander zijds. Die controle bestond hoofdzakelijk daaruit dat wij rekening en verantwoor ding moesten afleggen op welke wijze het ons steeds gelukt was zulke grote hoeveelheden voedsel te kopen, aange zien deze slechts op voedingscoupons te verkrijgen waren en niet meer door par ticuliere winkels verkocht mochten wor den. Daar de verwerkte materialen af komstig waren van smokkelhandel was het zaak om de officiële instanties op een dwaalspoor te brengen. Met veel onjuiste verklaringen, rappor ten enz. is het ons gelukt de gaarkeukens tot I april 1944 in stand te houden. Na genoemde datum moesten echter twee van de vijf keukens gesloten worden en begin mei kwam ook voor de overige het einde. Zij die door de sluiting getrof fen werden kregen een verhoogde uitke ring, waardoor zij in staat waren tenmin ste enig voedsel te kopen. Dit betekende wel het einde van de gaarkeukens, het eerste onderdeel van het prachtobject, uitgewerkt door ds G.J. van Reenen c. s. dat onder de zware Japanse druk ten slotte gebroken werd. Tot zover het gedeelte uit het verslag aan het Rode Kruis dat over de gaarkeu kens handelde. Aan het eind van zijn rap port schrijft Szabó met veel warmte over de vele met name door hem ge noemde medewerksters en medewer kers die zich voor de zaak van de Djokjase gaarkeukens met gevaar voor eigen leven hebben ingezet. En het is ook ter nagedachtenis aan deze mensen dat ik aandacht voor het Djokjase pro ject heb willen vragen. Voor de leiding die van dokter Szabó is uitgegaan en die met de niet aflatende steun van zijn vrouw bijna tot het eind toe zijn mede werkers wist te inspireren, kan men slechts het grootste respect koesteren. Het voorbeeld van Djokja staat echter niet op zichzelf. Op grond van fragmen tarische gegevens in de literatuur kan worden vastgesteld dat in andere Indische steden eveneens hulporgani saties tot stand zijn gekomen die zich het lot aangetrokken hebben van dege nen die zonder bescherming en zonder middelen van bestaan de oorlogsperiode moesten zien door te komen. Voort gaand onderzoek naar dit aspect van de Japanse bezettingstijd zal zonder twijfel meer daden van humanitaire hulp aan het licht brengen; een onderzoek dat om verschillende redenen niet langer mag worden uitgesteld. Van de Redactie Met deze bijdrage treedt dr. Th.Stevens voor het eerst op als regelmatig mede werker van ons blad. Als historicus -hij is hoofddocent geschiedenis van de Uni versiteit van Amsterdam-probeert dr. Stevens bij jongere generaties belangstel ling te wekken voor de geschiedenis van Nederlands-lndië/lndonesië. Een van de aandachtspunten van zijn vakgroep, wordt gevormd door het on derzoek naar het verleden van de Europese bevolkingsgroep in Indië, de (re)patriëring naar Nederland en de be studering van de wijze waarop Indische mensen een plaats in de samenleving van Nederland verworven hebben. 35

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1991 | | pagina 35