SOJABOON - KATJANG KEDELE - GLYCINE MAX Dit oeroude cultuurgewas werd al vierduizend jaar geleden in China en Japan verbouwd. Oorspronkelijk afkomstig uit Mantsjoerije. In China vereert men de sojaboon als een van de vijf plantaardige goden. De andere vier zijn: tarwe, gierst, rijst en papaver. In het wild groeien sojabonen in Vietnam, China en Japan. De sojaboon is pas in de achttiende eeuw naar Europa gebracht, waar ze na anderhalve eeuw nog als iets bijzonders werd beschouwd. Familie Vlinderbloemigen Papilionaceae. In het zuiden van Amerika is de sojaboon naast rijst een voornaam voedselgewas. Amerika levert veel aan Japan voor de bereiding van Ketjap (soja saus). In Oost Azië is de sojaboon niet weg te denken; met name in Indonesië verbouwt men veel sojabonen, daar Katjang Kedele genoemd. In landen rond de Middellandse zee, de Balkanlanden en in verschillende Afrikaanse landen wordt soja verbouwd. Ze groeien onder uiteenlopende om standigheden wat vochtigheid en bodem gesteldheid betreft. In Nederland ge kweekt, na half mei zaaien op 'n afstand van vijftig bij tien centimeter als er geen nachtvorst meer komt. Eind september begin oktober kan geoogst worden. Na het drogen van de peulen kan gedorst worden. Sojabonen worden in ons land wel eens "adventief' aangetroffen op op slagplaatsen en afvalter- reinen. Adventief wil zeggen; toevallig aangeko men en niet behorend tot de Nederlandse flora. De sojaplant is een eenjarig gewas, borstelig en zacht be haard; de plant vertakt zich vanaf de voet. De lengte varieert van twintig centimeter tot twee meter. De behaarde dunne, ronde stengels zijn rechtopstaand of lig gend. Liggende stengels kunnen twee meter lang worden. De penwortel is sterk vertakt; de dunne wortels dragen talrijke stikstofknolletjes, vlinderbloemigen zijn aangewezen op een bacterie (bacterium radicicoza) die in de grond leeft en stikstof uit de lucht kan binden in voor planten opneembare stikstof. Deze bacterie dringt de wortel van de plant binnen waardoor knolletjes aan de wortels ontstaan die stikstof be vatten. Als de plant sterft blijft de stik stof in de grond. De drietallige -zelden vijftallig- bladeren staan afwisselend, heb ben een lange steel en zijn oneven- geveerd. leder blad heeft aan de voet een paar kleine steunblaadjes. De dicht wollig behaarde bladeren zijn gaaf- randig, eivormig en toegespitst. De meeste bladeren vallen na het rijpen van de peulen af. De sojaplant heeft twee groeiwijzen, te weten; één met aan het eind van de stengels de bloemen en één waarbij de bloemen uit de oksels van de stengels komen. De hele kleine bloempjes, ander halve centimeter groot, staan in groepjes aan een kort steeltje en zijn paarsachtig, blauw of wit van kleur naar gelang de soort. Het dichtbehaarde vruchtbeginsel groeit, meestal na zelfbestuiving, uit tot bruingele peulen die twee of drie rondachtige zaden bevatten die geelwit, roodachtig, zwart en nog veel andere kleurvariaties kunnen hebben. Ook de grootte van de zaden kan veel verschil len. Zelfbestuiving betekent dat de stamper wordt bestoven met stuifmeel van de zelfde bloem. De peulen die in groepjes van drie tot vijftien bij elkaar zitten zijn kort gesteeld. Tijdens de groei heeft dit gewas veel water nodig en bij het rijpen veel warmte. Er zijn vroegrijpe soorten die na tweeëneenhalf tot drie maanden rijpen en laatrijpe soorten die drie tot drieën eenhalve maand no dig hebben. In Oost- Azië worden de Katjang Kedele, sojaboon-plant. Takje met bloem en zaden.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1991 | | pagina 28